In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, die op 13 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, heeft een echt bevonden Tsjadisch paspoort overgelegd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser volgens verweerder niet geloofwaardig heeft aangetoond dat hij zijn paspoort frauduleus heeft verkregen. De rechtbank heeft op 23 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat eiser heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting door contact te leggen met de ambassade van Tsjaad en een afspraak te maken voor een presentatie. Verweerder heeft echter nagelaten om het transport naar de ambassade te faciliteren, waardoor eiser niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. De rechtbank stelt vast dat het besluit van de minister in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt het besluit. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de vreemdeling als de overheid in het asielproces, vooral in situaties waarin de vreemdeling in grensdetentie zit en afhankelijk is van de overheid voor het vervullen van zijn verplichtingen.