In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij haar Oekraïense echtgenoot, die bescherming geniet op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 22 maart 2023, waarbij ook een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de minister en diens gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister had moeten toetsen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, maar de minister heeft dit niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven, aangezien eiseres en haar echtgenoot gehuwd zijn. De rechtbank concludeert dat de minister een volledige belangenafweging moet maken, wat in het bestreden besluit niet is gebeurd. Hierdoor is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en moet het worden vernietigd.
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed.