ECLI:NL:RBDHA:2024:22088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/09/676477 / JE RK 24-2150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, omdat de kinderen een belast verleden hebben en momenteel in een pleeggezin verblijven. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over hun opvoedvaardigheden en middelenmisbruik. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. C.J. Berghout.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderen hebben een onrustig verleden en er zijn zorgen over de hechting en ontwikkeling van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, de opdracht gegeven om de regie over de hulpverlening te voeren en heeft benadrukt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de beschikking is op schrift gesteld op 24 december 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/676477 / JE RK 24-2150
Datum uitspraak: 18 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2021 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.J. Berghout te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 november 2024;
  • het rapport van de Raad van 27 november 2024;
- het bericht van de advocaat van de ouders met bijlagen van 17 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de ouders bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben een belast verleden, waarbij zij op veel verschillende plekken hebben gewoond. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] laten fysiek onrustig gedrag zien. Bij [minderjarige 1] is daarnaast sprake van een achterstand in haar taal- en spraakontwikkeling. Ook is de Raad bezorgd over de gehechtheid van [minderjarige 1] . De kinderen verblijven momenteel op vrijwillige basis in een pleeggezin en ontwikkelen zich daar goed. De Raad heeft verder zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. De moeder heeft een belast en getraumatiseerd verleden. Zij zou beginnen aan traumabehandeling, maar dit is nooit doorgezet. Bij beide ouders is sprake van middelenmisbruik. De betrokken hulpverlening heeft in de afgelopen periode te weinig ingezet op het versterken van de opvoedvaardigheden van de ouders. Daarnaast is onvoldoende in kaart gebracht wat de ouders nodig hebben voor een veilige terugplaatsing van de kinderen. Het ontbreekt aan regie in de hulpverlening. Een ondertoezichtstelling van de kinderen is nodig om de benodigde hulpverlening in te zetten en regie te voeren. Gelet op de hardnekkige en langdurige zorgen is de termijn van één jaar daarvoor passend. In de komende zes maanden moet verder duidelijk worden welke hulpverlening nodig is om een eventuele thuisplaatsing te kunnen realiseren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek. De ouders verzoeken primair het verzoek af te wijzen, en subsidiair om vervanging van de gecertificeerde instelling. De ouders hebben naar voren gebracht dat zij veel van hun kinderen houden en dat zij bereid zijn om mee te werken aan alle hulpverlening. De vader zou het prettig vinden om een aanspreekpunt in de vorm van een jeugdbeschermer te hebben die de regie kan voeren over de hulpverlening. De moeder staat inmiddels op de wachtlijst voor een traumabehandeling bij de ggz. Verder hebben de ouders recent een woning geaccepteerd. Zij hopen deze binnen twee tot drie maanden te kunnen betrekken. De moeder heeft verder naar voren gebracht dat zij vanuit haar verleden negatieve ervaringen met de gecertificeerde instelling heeft gehad, en daarom graag zou zien dat, indien het verzoek tot een ondertoezichtstelling wordt toegewezen, een andere gecertificeerde instelling belast zou worden met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Vanwege de negatieve ervaringen die de moeder met jeugdzorg heeft is zij het niet eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen, maar zij kan hier wel mee leven.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderen kennen een onrustig en belast verleden. Daarnaast heeft [minderjarige 1] een achterstand in haar taalontwikkeling en zijn er zorgen ten aanzien van haar hechting. Verder zien de zorgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de ouders en de kinderen hulp en begeleiding krijgen. De kinderrechter geeft de gecertificeerde instelling de opdracht om voortvarend aan het werk te gaan en daadwerkelijk de regie over de hulpverlening te gaan voeren. De kinderrechter overweegt daarbij dat het van belang is dat er een onafhankelijke jeugdbeschermer betrokken raakt die niet eerder bij dit gezin, en specifiek de moeder betrokken is geweest, om vooringenomenheid te voorkomen. Op dit moment is een uithuisplaatsing van de kinderen nog noodzakelijk. De kinderrechter benadrukt echter dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend met het doel om toe te werken naar een veilige thuisplaatsing. Als het eerder mogelijk is om goede afspraken te maken en de juiste hulpverlening in te zetten waardoor de kinderen veilig terug naar huis zouden kunnen, zal de uithuisplaatsing eerder kunnen eindigen. De komende maanden is het daarom van belang dat wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen, al dan niet met een opbouwregeling.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 18 december 2024 tot 18 december 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 december 2024 tot 18 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 door mr. J. Visser, kinderrechter, in aanwezigheid van M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.