ECLI:NL:RBDHA:2024:22086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.39763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening mvv gezinshereniging Syrië

Op 20 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. Deze aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie op 4 oktober 2024 afgewezen, waarop verzoekster bezwaar had gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster, de referent en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang. Verzoekster, die momenteel in Syrië verblijft, had verzocht om haar te behandelen alsof zij in het bezit was van een mvv, zodat zij met haar familie naar Nederland kon reizen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van het verzoek niet onomkeerbare gevolgen had en dat de minister nog niet op het bezwaar had beslist. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat verzoekster niet voor zichzelf kon zorgen in het geval haar familie naar Nederland zou vertrekken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster onvoldoende had onderbouwd dat zij in een situatie van materiële deprivatie zou komen te verkeren en dat de zorg die zij nodig had niet door anderen dan haar gezin kon worden verleend. Daarom werd het verzoek om een nadere beslistermijn ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier mr. R.C. Lubbers, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39763

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

[referent], referent.
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat er geen sprake is van een (zwaarwegend) spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het besluit in bezwaar
3. Referent heeft een verblijfsstatus in Nederland. Hij heeft nareisaanvragen ingediend voor zijn vrouw en kinderen en voor zijn moeder. De aanvragen voor zijn vrouw en kinderen zijn door de minister ingewilligd, maar de aanvraag voor zijn moeder (verzoekster) is afgewezen. Verzoekster verblijft op dit moment in Syrië. De minister legt aan de afwijzing ten grondslag dat niet is gebleken van more than normal emotional ties (MTNET) tussen verzoekster en referent en dat de belangenafweging bovendien in het nadeel van verzoekster uitvalt.
Het verzoek
4. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter primair om de voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om haar te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv. Zij kan dan met haar familie inreizen, zodat zij tijdens de bezwaarprocedure niet alleen achterblijft in Syrië. Subsidiair verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter om aan de minister een termijn op te leggen om op het bezwaar te beslissen.
Spoedeisend belang
5. Verzoekster betoogt dat de vrouw en kinderen van referent spoedig hun mvv’s moeten ophalen en dan naar Nederland komen en dat zij in dat geval alleen in Syrië achterblijft. In Syrië kan niemand voor haar zorgen en zij is hier zelf gezien haar leeftijd en gezondheidstoestand ook niet meer toe in staat. Volgens verzoekster is daarom sprake van een spoedeisend belang.
5.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster toegelicht dat de vrouw en kinderen van referent op 29 januari 2025 een afspraak hebben bij de Nederlandse ambassade in Dubai om de mvv’s te verkrijgen en dat zij vanaf dat moment nog drie maanden de tijd hebben om naar Nederland te reizen. Gemachtigde heeft er ook op gewezen dat gezien de huidige onzekere toestand in Syrië alle grenzen dicht zijn en dat de familie van verzoekster om die reden vooralsnog het land niet kan uitreizen.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
6. De gevraagde voorlopige voorziening heeft geen voorlopig karakter. Dit omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoekster naar Nederland mogelijk te maken. Dit moet echter in het kader van de mvv-procedure door de minister beoordeeld worden. Door toewijzing van het primaire verzoek ontstaat feitelijk de situatie die verzoekster met de aanvraag heeft beoogd, terwijl de minister nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van de toewijzing van de voorlopige voorziening zijn in die zin onomkeerbaar waardoor de minister voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om voorlopige voorziening komt daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking. Namelijk in de gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van de minister bij handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe dwingt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het besluit.
6.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van dergelijke twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit in dit geval geen sprake. De voorzieningenrechter vindt daarvoor onvoldoende aannemelijk dat verzoekster niet voor zichzelf kan zorgen. Het door verzoekster overgelegde uittreksel van haar pensioenuitkering en de medische stukken zijn daarvoor onvoldoende. Verzoekster heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit volgt dat niemand voor haar kan zorgen in geval van afwezigheid van haar familie en dat zij dus op niemand kan terugvallen. Verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij door het vertrek van haar familie in een situatie van (zeer) verregaande materiele deprivatie zal komen te verkeren. Niet (met stukken) onderbouwd is welke zorg verzoekster nodig heeft en ook niet dat de zorg niet door anderen dan het gezin van referent verleend kan worden. Dit blijkt ook niet uit de door verzoekster overgelegde verklaring van de huisarts. Vervolgens heeft verzoekster ook onvoldoende onderbouwd dat de financiële ondersteuning die referent haar biedt niet (tijdelijk) op afstand verleend kan worden. Enkel het overzicht van haar pensioenuitkering is hiervoor onvoldoende. Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een nadere beslistermijn op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.