Op 27 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, de minister van Asiel en Migratie heeft aangeklaagd. Het verzoek betreft de veroordeling van de minister in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt in het kader van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de minister aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoeker, die op 26 oktober 2021 was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de minister in een bericht van 20 november 2024 heeft toegezegd de proceskostenvergoeding aan verzoeker te betalen.
De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoeker kennelijk gegrond is, wat betekent dat verzoeker in het gelijk is gesteld. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een puntwaarde van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.