ECLI:NL:RBDHA:2024:22074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/9153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 23 september 2024. Verzoeker, die zijn dienstverband per 1 september 2024 heeft beëindigd, heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag. Verweerder heeft deze aanvraag niet verder in behandeling genomen omdat verzoeker niet de benodigde informatie heeft aangeleverd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in acute financiële nood verkeert. Hoewel verzoeker heeft aangegeven geen inkomsten te hebben en een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, is er geen bewijs van dreigende schulden of andere acute noodsituaties. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9153

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 23 september 2024. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verweerder heeft in het besluit van 23 september 2024 bepaald dat verzoekers aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en toeslag niet verder in behandeling wordt genomen, omdat verweerder van verzoeker niet de informatie heeft ontvangen die verweerder nodig heeft om het recht te kunnen beoordelen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker voert aan dat zijn dienstverband per 1 september 2024 is beëindigd en dat hij sinds die datum geen inkomsten heeft.
Op 20 november 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht om (zo mogelijk) met stukken te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij is ook gevraagd of verzoeker kan aangeven of hij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan, en zo nee, waarom niet. In reactie hierop heeft verzoeker laten weten dat hij geen inkomsten heeft en daarom zijn vaste lasten niet kan betalen. Hij heeft op 25 november 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar de gemeente heeft een beslistermijn van acht weken.
4. Verweerder schrijft in zijn verweerschrift aan dat niet is gebleken van dreigende schulden zoals het afsluiten van nutsvoorzieningen of het ontruimen van verzoekers woning, zodat er volgens verweerder geen sprake is van een acute financiële noodsituatie.
5. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker een bijstandsuitkering heeft aangevraagd en dat de gemeente een beslistermijn heeft van acht weken, maar verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij geen middelen heeft om die acht weken te overbruggen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat geen sprake is van een acute financiële noodsituatie.
6. De voorzieningenrechter merkt nog op dat verzoeker de door verweerder opgevraagde stukken om het recht op een WW-uitkering te kunnen beoordelen, in de bezwaarprocedure alsnog heeft overgelegd, en wel, zo blijkt uit de stukken 8 oktober 2024. Verweerder heeft in reactie daarop in zijn verweerschrift van 5 december 2024 aangegeven dat aan dat beoordeeld zal worden of het recht op een WW-uitkering vastgesteld kan worden met deze stukken en dat hij verwacht daarover op korte termijn daarover uitsluitsel te kunnen geven.
7. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.