In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024, wordt het beroep van eiser, een Sierra-Leoonse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 4 januari 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 23 mei 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft een lange juridische geschiedenis, waarin hij eerder asielaanvragen heeft ingediend die zijn afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, dat betrekking heeft op ernstige misdrijven. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. N.B. Swart, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser niet onevenredig is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet correct heeft uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit wel degelijk heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat het enkele feit dat eiser tijdelijk in Nederland verblijft op basis van uitstel van vertrek, niet betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag onevenredig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.