ECLI:NL:RBDHA:2024:22065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
AWB 24-10275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024, wordt het beroep van eiser, een Sierra-Leoonse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 4 januari 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 23 mei 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft een lange juridische geschiedenis, waarin hij eerder asielaanvragen heeft ingediend die zijn afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, dat betrekking heeft op ernstige misdrijven. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. N.B. Swart, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser niet onevenredig is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet correct heeft uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit wel degelijk heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat het enkele feit dat eiser tijdelijk in Nederland verblijft op basis van uitstel van vertrek, niet betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag onevenredig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/10275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Sierra-Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is er een tolk verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft voor het eerst een asielaanvraag gedaan op 14 februari 2011. Deze aanvraag is afgewezen. Aan eiser is daarbij artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen, omdat hij heeft verklaard zijn tienjarige nichtje in zijn land van herkomst te hebben verkracht. Bij uitspraak van 29 april 2014 heeft deze rechtbank zittingsplaats Arnhem het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit. [1] In hoger beroep is deze uitspraak door de Afdeling bij uitspraak van 11 september 2014 bevestigd. [2]
2.1.
Vervolgens heeft eiser een groot aantal procedures gevoerd, over het aan hem opgelegde inreisverbod en over de vraag of hem uitstel van vertrek moest worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Die procedures hebben niet geleid tot opheffing van het inreisverbod, en in eerste instantie ook niet tot verlening van het door hem gevraagde uitstel.
2.2.
Op 26 juli 2019 heeft eiser de minister verzocht hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op medische gronden en tevens te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Tevens heeft eiser verzocht te bepalen dat hij tijdelijk uitstel van vertrek kreeg zolang de procedure duurde.
2.3.
Op 13 november 2019 heeft de minister eisers aanvraag afgewezen vanwege de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Aan eiser is door de minister wel ambtshalve uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw voor de duur van een jaar van 3 september 2019 tot 3 september 2020.
2.4.
Eiser heeft op 28 februari 2020 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit. Dit beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 23 april 2021 ongegrond verklaard. [3] Het door eiser ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 6 augustus 2021 ongegrond verklaard. [4]
2.5.
Eiser heeft op 3 november 2020 opnieuw een aanvraag gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vw.
2.6.
Naar aanleiding van het BMA advies van 1 december 2020 heeft de minister bij besluit van 3 februari 2021 uitstel van vertrek verleend aan eiser voor de periode van 3 september 2020 tot 3 september 2021. Dat uitstel is vervolgens een aantal malen verlengd.
2.7.
Op 25 augustus 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning op medische gronden en heeft eiser de minister verzocht om toepassing van artikel 64 van Vw.
2.8.
Op 15 september 2023 heeft het BMA advies uitgebracht. In dat advies geeft BMA aan dat bij het uitblijven van een medische behandeling een medische noodsituatie kan ontstaan binnen een termijn van drie tot zes maanden. De vereiste medische behandeling is niet beschikbaar in Sierra Leone. Hierdoor is sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Door de minister is op 15 september 2023 bij besluit uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw van 3 september 2023 tot 3 september 2024.
2.9.
De aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden is bij besluit van 4 januari 2024 afgewezen.
2.10.
Eiser heeft op 10 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit om aan hem geen verblijfsvergunning regulier op medische gronden te verlenen. Op 15 februari 2024 heeft eiser het bezwaar voorzien van gronden.
2.11.
In het nu bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. De minister heeft daarbij overwogen dat aan eiser geen vergunning voor regulier verblijf met als doel medische behandeling wordt verleend omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag staat volgens de minister vast met de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2014. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van de beleidsregels af te wijken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit van de minister in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
5. Eiser voert aan dat de afwijzing van zijn aanvraag onevenredig is. De minister had de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel volgens de nieuwe criteria moeten doen die volgen uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022. [5] Dat houdt in dat de minister had moeten toetsen of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of het besluit evenwichtig is. Volgens eiser heeft de minister dit niet gedaan.
Volgens eiser is het besluit van de minister namelijk niet geschikt om het beoogde doel te bereiken. Het doel van het afwijzen van de asielaanvraag is de bescherming van de openbare orde, het bieden van fysieke veiligheid en het verbeteren van de gemoedsrust van de inwoners van Nederland. Doordat eiser in het kader van artikel 64 van de Vw rechtmatig verblijft in Nederland wordt dit doel volgens eiser niet door het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning bereikt.
Volgens eiser is de maatregel daarnaast niet noodzakelijk en kan met een minder verregaande maatregel worden volstaan. De maatregel is niet noodzakelijk omdat eiser op grond van het uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vw feitelijk niet vertrekt en er minder vergaande maatregelen mogelijk zijn. De strafvervolging van eiser voor het vermeende delict dat de reden is dat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, is volgens eiser een minder vergaande maatregel. Na onderzoek zal volgens eiser blijken dat er geen slachtoffer is en geen misdrijf heeft plaatsgevonden.
Tot slot voert eiser aan dat de maatregel niet evenwichtig is. In de afgelopen dertien jaar heeft eiser, hoewel hij verward is, nooit zedenmisdrijven of andere ernstige misdrijven begaan. Dit bevestigt volgens eiser dat hij het feit niet gepleegd heeft. Maar zelf als er vanuit zou worden gegaan dat hij het feit gepleegd heeft dan is eiser inmiddels zwaarder gestraft dan bij een gevangenisstraf voor een dergelijk feit. Het leven van eiser staat al dertien jaar ‘on hold’. De maatregel is daarmee ook niet evenwichtig.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel anders uitvalt dan bij eerdere besluiten. De minister stelt dat hij de evenredigheidstoets naar de maatstaven van de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 heeft toegepast, maar dat dit niet tot een andere uitkomst leidt.
6. In haar uitspraak van 23 april 2021 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen een eerder besluit tot afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling ongegrond verklaard. De rechtbank verwijst in de nu voorliggende procedure naar haar uitspraak van 23 april 2021. Aanvullend overweegt zij het volgende.
6.1.
Vaststaat dat het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Dit is als zodanig door eiser ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning dan ook kunnen afwijzen op grond van artikel 16, eerste lid, onder d van de Vw in samenhang met artikel 3.77, eerste lid, onder a, van het Vb [6] en het daaraan gelieerde beleid.
6.2.
De rechtbank neemt bij de beoordeling in aanmerking dat eiser, gelet op tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De minister neemt daarom terecht het standpunt in dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is, omdat de afwijzing van de aanvraag de enige vreemdelingenrechtelijke maatregel is die de minister ter beschikking heeft om de samenleving te beschermen.
De rechtbank overweegt dat de minister terecht aanvoert dat artikel 64 van de Vw een vangnetbepaling is, die ervoor zorgt dat een vreemdeling na uitzetting niet wordt blootgesteld aan een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. In een dergelijke situatie kan de minister niet anders dan uitstel van vertrek verlenen, ook als sprake is van een risico voor de openbare orde. Het is daarmee een bepaling die in beeld komt nadat een vertrekplicht voor de vreemdeling is vastgesteld en waardoor alleen tijdelijk geen uitzetting plaatsvindt. De vertrekplicht herleeft weer zodra het risico op een schending van artikel 3 van het EVRM vervalt. Voor de beoordeling of de minister met het bestreden besluit in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld, is het enkele feit dat eiser een tijdelijk uitstel van de vertrekplicht heeft en daardoor in Nederland verblijft daarom niet relevant. Het gegeven dat eiser op grond van artikel 64 van de Vw in Nederland mag blijven, maakt het bestreden besluit daarom niet onevenredig.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht het standpunt inneemt dat de maatregel op dit moment door enkel het tijdsverloop niet onevenwichtig is. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 april 2021 [7] overwogen dat de minister bij de besluitvorming heeft kunnen betrekken dat het niet de bedoeling is dat eiser hier te lande een leven opbouwt. De stelling dat het leven van eiser dertien jaar ‘on hold’ staat, geeft daarom op zichzelf geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenwichtig is.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister daarom terecht het standpunt inneemt dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kenmerk AWB 13/6240
2.Kenmerk 20140404296/1/V1
4.Kenmerk 202103224/1
6.Vreemdelingenbesluit 2000.