ECLI:NL:RBDHA:2024:22061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.49417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met langdurig verblijf in Nederland en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die al 33 jaar in Nederland verblijft. Eiser heeft een langdurige relatie en een minderjarige zoon in Nederland, maar heeft ervoor gekozen geen gevolg te geven aan zijn vertrekplicht. De rechtbank heeft begrip voor de wens van eiser om afscheid te nemen van zijn zoon, maar oordeelt dat dit geen aanleiding vormt voor het toepassen van een lichter middel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft, aangezien zijn verblijfsvergunning asiel is ingetrokken en er een terugkeerbesluit met een inreisverbod is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring op te leggen en dat er zicht is op uitzetting naar Bosnië en Herzegovina. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49417

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
burger van Bosnië en Herzegovina,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

Bij besluit van 8 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De geplande behandeling van het beroep ter zitting op 20 december 2024 heeft geen doorgang kunnen vinden vanwege technische problemen met het telehoren.
De rechtbank heeft het beroep daarom op 23 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser is middels een Teams-verbinding verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Bij besluit van 22 oktober 2020 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel ingetrokken met terugwerkende kracht tot 2013. Bij dezelfde beschikking is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod van 10 jaar. Eiser heeft dus geen rechtmatig verblijf.
Gronden
6. De minister heeft ter zitting lichte gronden 4b en 4c laten vallen.
7. De rechtbank is van oordeel dat alle overige zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De enkele stelling van eiser dat er geen risico op onttrekking bestaat omdat hij wel degelijk wil vertrekken, leidt niet tot een ander oordeel. Er wordt immers niet betwist dat eiser zich aan toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken (3b) en aan hem op 22 oktober 2020 een terugkeerbesluit met zwaar inreisverbod is opgelegd en hij hier geen gehoor aan heeft gegeven (3c). Ook wordt niet betwist dat eiser niet in het bezit is van identiteitsdocumenten en gedurende zijn lange verblijf in Nederland geen activiteiten heeft ondernomen om hier alsnog aan te komen (3d). Ook de zware gronden 3h en 3i zijn niet betwist. Aan eiser is op 22 oktober 2020 een zwaar inreisverbod opgelegd. Desondanks is eiser niet vertrokken en geeft hij evenmin blijk hiertoe stappen te ondernemen. Eiser verklaart Nederland sinds zijn aankomst niet te hebben verlaten (3h). Eiser verblijft daarnaast al sinds 1992 in Nederland en verklaart dat zijn leven zich hier afspeelt; hij heeft hier werk, een vriendin en een zoon (3i). Tot slot is lichte grond 4d naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en het risico op onttrekking is daarbij voldoende gemotiveerd. Eiser verklaart ter zitting weliswaar € 450,- per week te verdienen en niet per maand zoals is aangegeven in de maatregel, maar dit betreft zwart werk. De rechtbank is met de minister van oordeel dat inkomsten uit zwart werk niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan en eiser heeft het bestaan van deze inkomsten daarnaast niet aangetoond.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat zijn persoonlijke belangen aanleiding hadden moeten geven voor de toepassing van een lichter middel. Eiser heeft een langdurige relatie waar een zoon van inmiddels 10 jaar uit is voortgekomen. Hij wil de gelegenheid krijgen op een nette manier afscheid te nemen van zijn zoon en hem rustig kunnen uitleggen wat er gaande is. Dit wil hij niet doen vanuit detentie. Daarnaast woont ook zijn broer in Nederland. Eiser geeft aan dat zijn broer doof is en ook van hem niet op een fatsoenlijke manier afscheid te kunnen nemen vanuit het detentiecentrum. Eiser woont al 33 jaar in Nederland en heeft hier een heel leven opgebouwd met werk, vrienden en familie. Eiser verklaart te willen vertrekken, maar wel zijn leven hier eerst goed te moeten afsluiten. Ook omdat hij anders waarschijnlijk weer terug zal moeten komen om dit alsnog te doen. Eiser was in de veronderstelling dat zijn Chavez-aanvraag nog in behandeling was en is daarom niet op een eerder moment al vertrokken.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding voor het toepassen van een lichter middel heeft hoeven zien. De rechtbank heeft begrip voor de wens van eiser goed afscheid te nemen van zijn familie, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft er zelf voor gekozen geen gevolg te geven aan de vertrekplicht. Daarmee heeft hij risico genomen dat hij in bewaring zou worden gesteld en geen afscheid zou kunnen nemen op een manier die hij graag zou willen. Dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de Chavez-aanvraag nog behandeling was, maakt dit niet anders en dient voor zijn risico te komen. De enkele stelling van eiser dat hij wil meewerken aan vertrek leidt ook niet tot een ander oordeel. Uit de gronden die terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd blijkt immers het risico op onttrekking. De minister heeft het eiser daarbij naar het oordeel van de rechtbank zwaar aan mogen rekenen dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en al jaren onrechtmatig in Nederland verblijft. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
8.2.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
9. De minister heeft voldoende voortvarend gehandeld door op 12 december 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren. Ter zitting is door de minister toegelicht dat een verzoek om de terugname van eiser op 25 november 2024 bij de Bosnische autoriteiten is ingediend en er een vlucht zal worden aangevraagd zodra de toezegging wordt gedaan dat een reisdocument voor eiser wordt afgegeven.
Zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Bosnië en Herzegovina in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.