ECLI:NL:RBDHA:2024:22057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
C/09/670836 / KG ZA 24-737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op euthanasie van hond in afwachting van strafzaak

In deze zaak hebben eisers, [eiseres] en [eiser], een voorlopige voorziening aangevraagd om te voorkomen dat hun hond, [hondennaam], wordt geëuthanaseerd door de Staat der Nederlanden. De hond is in beslag genomen na twee bijtincidenten waarbij hij een andere hond heeft verwond en gedood. De eisers zijn van mening dat de euthanasie onterecht is, omdat er een noodzaak bestaat voor een contra-expertise die kan bijdragen aan de strafzaak tegen [eiser]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) de bevoegdheid heeft om tot euthanasie over te gaan, maar dat dit niet kan gebeuren voordat de strafrechter zich inhoudelijk over de zaak heeft gebogen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de eisers zwaarder wegen dan de belangen van het OM, vooral gezien de korte tijd tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. De vordering van de eisers is toegewezen, en de Staat is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/670836 / KG ZA 24-737
Vonnis in kort geding van 24 september 2024
in de zaak van

1.[eiseres] te [woonplaats 1] ,

2. [eiser]te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid / de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’, ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 augustus 2024, met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9;
- de op 10 september 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is eigenaresse van de twee jaar oude hond [hondennaam] . [hondennaam] is een kruising tussen een Hollandse en een Mechelse herder.
2.2.
[hondennaam] is op 4 juni 2023 betrokken geweest bij een bijtincident, waarbij hij een andere hond heeft verwond. Op 20 mei 2024 heeft een tweede bijtincident plaatsgevonden, waarbij [hondennaam] een andere hond heeft doodgebeten. Tijdens beide bijtincidenten werd [hondennaam] uitgelaten door [eiser] .
2.3.
[eiser] wordt naar aanleiding van het tweede bijtincident vervolgd op verdenking van overtreding van artikel 425 lid 2 Sr (onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier). De zitting in de strafzaak tegen [eiser] zal plaatsvinden op 4 oktober 2024 bij de kantonrechter te Zwolle.
2.4.
[hondennaam] is op 20 mei 2024 in verband met de jegens [eiser] gerezen verdenking op grond van artikel 94 lid 1 Sv in beslag genomen en verblijft sindsdien in de opslag.
2.5.
Op 14 juni 2024 heeft het Riskassessmentteam van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: ‘het Riskassessmentteam’) in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM) een risicoanalyse bijtincident(en) uitgevoerd. In dat kader heeft het Riskassessmentteam kunnen beschikken over informatie van de vaste verzorger van [hondennaam] , waaruit volgt dat [hondennaam] na binnenkomst vanwege angstig en agressief gedrag niet door de dierenarts kon worden onderzocht en dat hij niet veilig kan worden aangelijnd en verplaatst. Het Riskassessmentteam heeft [hondennaam] daarom met het oog op de veiligheid van verzorgers en uit overwegingen van dierenwelzijn onderworpen aan een in-verblijftest. Het Riskassessmentteam komt tot de volgende conclusies en aanbeveling:
[Informatie is in verband met privacy verwijderd]
2.6.
Op 24 juli 2024 hebben [eiseres] en [eiser] via hun advocaat de rechter-commissaris van de rechtbank Gelderland op de voet van artikel 182 lid 1 Sv verzocht onderzoekshandelingen te verrichten. Meer specifiek is de rechter-commissaris in dat verband verzocht een contra-expertise uit te laten voeren naar het gedrag van [hondennaam] door mevrouw A. Koome van Stichting Hond in Nood. Dit verzoek is op 26 juli 2024 doorgestuurd naar het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel. De rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft dit verzoek bij beslissing van 2 augustus 2024 afgewezen. De rechter-commissaris heeft daartoe het volgende overwogen:
2.7.
[eiseres] en [eiser] zijn met een bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv bij de meervoudige raadkamer van de rechtbank Overijssel opgekomen tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 2 augustus 2024. Op dit bezwaarschrift is nog niet beslist.
2.8.
Op 7 augustus 2024 heeft de meervoudige raadkamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een op 3 juni 2024 door [eiseres] ingediend klaagschrift ex artikel 552a Sv, waarin [eiseres] heeft verzocht om opheffing van het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag op [hondennaam] en teruggave van [hondennaam] , ongegrond verklaard. Daartoe heeft de meervoudige raadkamer overwogen dat het vanwege de beide bijtincidenten en de bevindingen en conclusies van het Riskassessmentteam niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter [hondennaam] zal onttrekken aan het verkeer en dat daarom het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet.
2.9.
Het OM heeft op 9 augustus 2024 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om [hondennaam] te laten euthanaseren.
2.10.
Op verzoek van [eiseres] en [eiser] heeft drs. D.J.U. Planta, gedragsbioloog en lid van het Dog Intervention Team (hierna: ‘drs. Planta’), de risicoanalyse van het Riskassessmentteam onderworpen aan een contra-expertise. De conclusies en het advies van drs. Planta luiden als volgt:

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en [eiser] vorderen – na vermindering van hun eis ter zitting – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat te verbieden [hondennaam] te euthanaseren totdat inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [eiser] heeft plaatsgevonden, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eiseres] en [eiser] – samengevat – aan dat de door hen verlangde contra-expertise kan bijdragen aan de in de strafzaak tegen [eiser] met betrekking tot [hondennaam] te nemen beslissing. Onder verwijzing naar de conclusies van drs. Planta stellen [eiseres] en [eiser] dat vanwege de gebrekkigheid van de door het Riskassessmentteam uitgevoerde testen niet op de uitkomsten daarvan kan worden vertrouwd en er dus een noodzaak tot het verrichten van een contra-expertise bestaat. Zowel de meervoudige raadkamer als de strafrechter kan tot de conclusie komen dat er (alsnog) aanleiding bestaat voor het gelasten van een contra-expertise. Een contra-expertise kan niet meer worden uitgevoerd nadat [hondennaam] is geëuthanaseerd. Daarbij merken [eiseres] en [eiser] op dat ten tijde van de beslissing van 2 augustus 2024 door de rechter-commissaris nog niet over de resultaten van de door drs. Planta uitgevoerde contra-expertise kon worden beschikt. Het OM handelt naar de mening van [eiseres] en [eiser] jegens hen onrechtmatig, aangezien hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid ex artikel 117 lid 2 Sv door onder de gegeven omstandigheden zonder enige noodzaak een machtiging tot euthanasie van [hondennaam] te verlenen. Daarmee maakt het OM tevens een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] .
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld moet worden of het de Staat (lees: het OM) moeten worden verboden om [hondennaam] te euthanaseren zolang de strafrechter zich nog niet inhoudelijk over de strafzaak tegen [eiser] heeft gebogen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het OM op grond van artikel 117 Sv de bevoegdheid toekomt om, voorafgaand aan de beslissing in een strafzaak, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van in het kader van die strafzaak in beslag genomen goederen. Het OM heeft op 9 augustus 2024 kenbaar gemaakt dat hij ten aanzien van [hondennaam] van die bevoegdheid gebruik zal maken. De bevoegdheid tot het nemen van zo’n tussentijdse beheerbeslissing komt het OM toe als de inbeslaggenomen goederen niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan, dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde eenvoudig kan worden bepaald. Ten aanzien van levende dieren is in artikel 10 lid 2 van het ‘Besluit inbeslaggenomen voorwerpen’ bepaald dat de bewaarder zo spoedig mogelijk overlegt met het OM over hetzij een passende wijze van bewaring hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. In zijn algemeenheid geldt en dit volgt ook uit de Nota van toelichting op het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Stb. 1995, 699), dat huisdieren naar hun aard niet geschikt zijn voor langdurige bewaring. Bezien vanuit het oogpunt van het welzijn van het dier en de met bewaring gemoeide kosten, neemt het OM in beginsel zo snel mogelijk een beslissing over de uiteindelijke bestemming van een inbeslaggenomen dier, zeker als voldoende aanwijzingen bestaan dat de beslagene niet in aanmerking komt voor teruggave van dat dier. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de afgifte van een machtiging ex artikel 117 Sv tot vervreemding of vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Het OM komt dan ook een ruime beleidsvrijheid toe bij zijn beslissing om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ex artikel 117 Sv. Dit brengt mee dat de burgerlijke rechter de beslissing van het OM om van die bevoegdheid gebruik te maken slechts marginaal kan toetsen. Ingrijpen door de burgerlijke rechter kan alleen aan de orde zijn als het OM, na afweging van alle betrokken belangen, daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten.
4.3.
Het OM heeft op 9 augustus 2024 kenbaar gemaakt ten aanzien van [hondennaam] gebruik te maken van zijn bevoegdheid ex artikel 117 Sv. Zowel de beslissing van de rechter-commissaris om geen contra-expertise te laten uitvoeren als de beslissing tot ongegrondverklaring van het door [eiseres] ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv was op dat moment al genomen. Zowel de rechter-commissaris als de meervoudige raadkamer heeft zijn beslissing mede gebaseerd op de uitkomsten van de risicoanalyse van het Riskassessmentteam. [eiseres] en [eiser] wijzen er terecht op dat de rechter-commissaris en de meervoudige raadkamer bij het nemen van die beslissingen de uitkomsten van de in opdracht van [eiseres] en [eiser] door drs. Planta uitgevoerde contra-expertise niet heeft kunnen betrekken. Die contra-expertise, die is uitgevoerd zonder dat [hondennaam] daarbij door drs. Planta is onderzocht, vond immers plaats op 18 augustus 2024. Dit betekent dat er nog geen rechterlijk oordeel is geveld over de conclusies en het advies van drs. Planta, waarachter [eiseres] en [eiser] zich volledig hebben geschaard. Een en ander heeft tot gevolg dat pas op 4 oktober 2024 tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van [eiser] opnieuw, ditmaal aan de strafrechter, een gemotiveerd verzoek tot het gelasten van een contra-expertise kan worden gedaan. Gelet op de mededeling van de officier van justitie van 9 augustus 2024 en het door de Staat in deze procedure ingenomen standpunt, is te verwachten dat [hondennaam] al vóór 4 oktober 2024 zal worden geëuthanaseerd. Hoewel op dit moment ongewis is of de strafrechter tot het gelasten van een contra-expertise zal besluiten en eveneens of een eventuele contra-expertise uiteindelijk tot de door [eiseres] en [eiser] beoogde uitkomst (teruggave van [hondennaam] aan hen) zal leiden, is zonneklaar dat [eiseres] en [eiser] er belang bij hebben om de kantonrechter om het gelasten van een contra-expertise te verzoeken. Tegenover dit belang van [eiseres] en [eiser] staat het belang van het OM, dat moet waken voor de maatschappelijke veiligheid en onevenredig hoge opslagkosten en mede tot taak heeft om te handelen in het belang van het welzijn van [hondennaam] . [hondennaam] verblijft al sinds 20 mei 2024 in de opslag en niet ter discussie staat dat dit vanuit het oogpunt van dierenwelzijn onwenselijk is. Hoewel de Staat terecht heeft gesteld dat de officier van justitie in beginsel het oordeel van de strafrechter niet hoeft af te wachten alvorens een beheerbeslissing te nemen, is de situatie in dit specifieke geval aldus dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van [eiser] al over negen dagen zal plaatsvinden en op die dag een beslissing van de strafrechter te verwachten valt. Nu er geen aanwijzingen zijn dat een verlenging van zijn verblijf in de opslag voor die zeer beperkte duur [hondennaam] op onevenredige wijze zal schaden en evenmin is gebleken dat het OM hierdoor op onevenredige wijze in zijn belangen wordt geschaad, leidt een afweging van de betrokken belangen onder de hiervoor geschetste specifieke omstandigheden op dit moment tot het oordeel dat het OM in redelijkheid niet tot euthanasie van [hondennaam] kan overgaan zonder eerst het oordeel van de strafrechter in de strafzaak van [eiser] in eerste aanleg af te wachten. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] en [eiser] zal worden toegewezen.
4.4.
De Staat is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] en [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 87,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.372,--
4.5.
Ter nadere toelichting op voormelde begroting wordt overwogen dat [eiseres] en [eiser] hebben geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Gelet op het voorgaande wordt de Staat veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en vergoeding van het salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Ten slotte vallen onder de proceskosten ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel. In geval van betekening van het vonnis wordt een extra bedrag aan salaris toegekend. De explootkosten van de betekening van het vonnis komen in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de Staat om [hondennaam] te euthanaseren met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 117 Sv voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van [eiser] in eerste aanleg;
5.2.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van [eiseres] en [eiser] ad € 1.372,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92,-- extra betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
mw