ECLI:NL:RBDHA:2024:22012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
C/09/676631 / JE RK 24-2172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 december 2024, wordt een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, behandeld. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, die ernstige zorgen heeft over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om de opvoedbehoeften van hun kind te vervullen. De minderjarige verblijft momenteel op een crisisplek en is erkend door de vader. De kinderrechter heeft op basis van psychodiagnostisch onderzoek vastgesteld dat de minderjarige lijdt aan een gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, hechtingsproblematiek en een lage intelligentie. Dit maakt hem kwetsbaar en beïnvloedbaar, vooral in de context van negatieve invloeden van leeftijdsgenoten.

Tijdens de zitting op 12 december 2024, waar de ouders en vertegenwoordigers van de Raad aanwezig waren, werd duidelijk dat de minderjarige betrokken is bij schadelijke situaties en dat de ouders niet in staat zijn om hem te beschermen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een acuut en ernstig vermoeden bestaat dat de ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd. De Raad heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling voor drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing, wat door de kinderrechter is toegewezen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders de veiligheid van de minderjarige niet kunnen waarborgen en dat een tijdelijke uithuisplaatsing noodzakelijk is om hem te beschermen tegen een negatief netwerk van jongeren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/676631 / JE RK 24-2172
Datum uitspraak: 12 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. B.J. de Bruijn te Den Haag,
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de beschikking van 3 december 2024 en de hierbij ingebrachte stukken mee in de beoordeling.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] de brief met de uitnodiging voor het kindgesprek pas een dag voor de zitting heeft gekregen, en dat hij op het moment dat het kindgesprek plaatsvond met [minderjarige] op het politiebureau was.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.3.
[minderjarige] verblijft op een crisisplek van [instelling] .
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 december 2024 het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 800, derde lid, en artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgewezen, en het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en tot een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor het overige aangehouden tot de zitting van 12 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd.
3.2.
Het gezin is sinds september 2024 in beeld bij de hulpverlening omdat er grote zorgen zijn over [minderjarige] en zijn opvoedomgeving. Op 27 september 2024 heeft een psychodiagnostisch onderzoek door Impegno plaatsgevonden bij [minderjarige] . Hieruit is voortgekomen dat er bij hem sprake is van een gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis en van ouder-kind relatie problemen, alsmede dat hij een totaal IQ van tussen de 75-87 heeft. Ook heeft hij op bepaalde momenten suïcidale gedachtes. De Raad vindt het tevens zorgelijk dat dat [minderjarige] keuzes maakt die zeer schadelijk zijn voor hem en dat hij buitenshuis mogelijk onder druk wordt gezet om criminele activiteiten te ondernemen. Op 23 november 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige] getreiterd, vernederd en fysiek mishandeld is. Dit is gefilmd, online verspreid en viraal gegaan. [minderjarige] heeft hierbij getracht van het balkon te springen, omdat hij wilde dat de situatie stopte. De betrokken jongeren hebben hem hiervan weerhouden, waarna [minderjarige] bij hen is gebleven. Het is sindsdien duidelijk geworden dat [minderjarige] nog steeds contact zoekt met (vrienden van) de betrokken jongeren en dat hij nog steeds naar hen toe wil. Ook is [minderjarige] de dag voor de zitting opgepakt voor een strafbaar feit dat hij zou hebben (mede)gepleegd in oktober met één van de jongeren die ook betrokken was bij het incident van 23 november 2024. Er zouden sindsdien verschillende bedreigingen naar hem zijn geuit. Gelet op het bovenstaande heeft de Raad ernstige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] is door zijn lage intelligentie en hechtingsproblematiek erg kwetsbaar en beïnvloedbaar. De ouders willen het beste voor [minderjarige] , maar zijn onmachtig in het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging. De ouders kunnen al een langere tijd niet aansluiten bij [minderjarige] ’s opvoedbehoeftes. Hierdoor lijkt [minderjarige] zich steeds verder aan het gezag van zijn ouders te onttrekken, verergeren zijn gedragsproblemen en lijkt zijn zelfbeeld te verslechteren. In de thuissituatie escaleert het verder regelmatig tussen [minderjarige] en zijn ouders. De betrokkenheid van IHub Familiezorg in de vorm van systeemtherapie en ASH voor veiligheidsafspraken hebben de zorgen niet weggenomen. Nu is gebleken dat het vrijwillige kader niet voldoende toereikend is om de veiligheid van [minderjarige] te garanderen en om de ontwikkelingsbedreiging bij hem weg te nemen, acht de Raad een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk. Enerzijds om [minderjarige] begeleiding en structuur te bieden en om hem uit een negatief netwerk te houden. Anderzijds voor psycho-educatie en systeemtherapie om de ouder-kind relatie te herstellen. Een jeugdbeschermer kan afspraken maken met ouders en de benodigde zorg en hulpverlening in gang zetten en borgen. [minderjarige] verblijft nu nog bij een crisisplek van [instelling] . De jeugdbeschermer kan de komende tijd een passende plek voor hem vinden.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de ouders ingestemd met het verzoek. De ouders zijn al lang op zoek naar de juiste hulp voor [minderjarige] en voelen zich radeloos. [minderjarige] luistert niet naar de ouders en doet wat hij wil, waarbij hij in zeer gevaarlijke situaties beland en met jongeren om blijft gaan die een slechte invloed op hem hebben. Zijn problematiek wordt steeds erger. Tijdens het incident van 23 november 2024 is hij onmenselijk behandeld en vernederd door een groep jongeren, waarna meerdere bedreigingen naar hem en over zijn familie zijn geuit als hij iets over het incident zou vertellen. [minderjarige] lijkt echter nog steeds naar deze jongeren toe te willen gaan en niet het gevaar van zijn eigen keuzes in te zien. Ook lijkt [minderjarige] betrokken te zijn bij drillrapgroepen. De ouders vrezen voor [minderjarige] ’s veiligheid. Zij zouden eigenlijk het liefst zien dat [minderjarige] gesloten geplaatst wordt, zodat zijn veiligheid kan worden gewaarborgd.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. [minderjarige] is door zijn persoonlijke problematiek en lage intelligentie erg beïnvloedbaar en kwetsbaar, wat in de context van drillrapgroepen zeer onveilig is. De voorlopige ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn daarom noodzakelijk. Als [minderjarige] veroordeeld wordt voor het strafbare feit dat hij zou hebben gepleegd in oktober, is het goed als de jeugdreclassering en de ondertoezichtstelling samen worden getrokken zodat [minderjarige] zo goed mogelijk kan worden geholpen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1]
De kinderechter overweegt daartoe als volgt. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Uit recent psychodiagnostisch onderzoek komt naar voren dat bij [minderjarige] , naast een lage intelligentie, sprake is van een gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis en van ouder-kind relatie problemen, waaronder hechtingsproblematiek. Ook heeft hij soms last van suïcidale gedachtes. Hij is hierdoor een erg beïnvloedbare en kwetsbare jongen. Het lukt de ouders niet om hem te begrenzen en aan te sluiten bij wat hij, gelet op de hechtingsproblematiek, nodig heeft. Er vinden regelmatig escalaties plaats in de thuissituatie. Ook buitenshuis raakt [minderjarige] betrokken bij situaties die zeer onveilig en schadelijk zijn voor hem. [minderjarige] lijkt hierbij geen inzicht te hebben in het gevaar van zijn keuzes. Zo is hij recent opgepakt door de politie voor een strafbaar feit dat hij zou hebben (mede)gepleegd in oktober, en heeft er op 23 november 2024 een zorgelijk incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige] is vernederd en gefilmd. [minderjarige] zou hierna verschillende dreigementen hebben ontvangen die gericht waren aan hem en aan zijn familie. [minderjarige] blijft ondanks deze dreiging echter contact zoeken met de jongeren die een slechte invloed hebben op hem. Ook lijkt hij betrokken te zijn bij drillrapgroepen en zijn er zorgen dat hij wordt ingezet voor criminele activiteiten. Er is dus sprake van een ernstig vermoeden dat [minderjarige] op dit moment sterk wordt beïnvloed door een negatief netwerk van jongeren. De vrijwillige hulpverlening heeft de zorgen niet kunnen wegnemen en ziet dat de zorgen toenemen. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken raakt die zicht kan houden op de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] en die kan onderzoeken welke hulp nodig is voor zowel de ouders en [minderjarige] .
5.2.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2]
5.4.
De kinderrechter overweegt dat de ouders de veiligheid van [minderjarige] thuis en buitenshuis niet langer kunnen garanderen. De situatie kan alleen veranderen als [minderjarige] tijdelijk op een plek gaat wonen waar hij de nodige structuur en begeleiding krijgt aangeboden en beschermd wordt tegen het negatieve netwerk van jongeren. Daarnaast moet er intensieve hulp aan de slag om de gezinsband tussen [minderjarige] en zijn ouders te herstellen.
Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 12 december 2024 tot 12 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 december 2024 tot 12 maart 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 19 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).