ECLI:NL:RBDHA:2024:21981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.43620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Duurzame relatie en overnameverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Turkse vrouw geboren in 2003, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres had op 19 juni 2024 asiel aangevraagd en was samen met haar partner naar Nederland gereisd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het besluit van de minister.

Tijdens de zitting op 20 december 2024 was eiseres niet aanwezig, omdat zij was overgeplaatst naar een andere opvanglocatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar partner een duurzame relatie hebben, wat van belang is voor de toepassing van artikel 10 van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met haar relatie en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de duurzaamheid van deze relatie.

De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom artikel 10 van de Dublinverordening niet van toepassing was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten, vastgesteld op € 1.750, omdat haar gemachtigde een beroepschrift had ingediend en aan de zitting had deelgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Eiseres is overgeplaatst naar een andere opvanglocatie waar geen medewerkers van het COa [2] aanwezig waren om een transportverzoek in te dienen. Hierdoor is de gemachtigde van eiseres zonder haar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is geboren op [datum] 2003 en heeft de Turkse nationaliteit. Zij heeft op 19 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit het paspoort van eiseres en onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres door de buitenlandse vertegenwoordiging van Litouwen in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 10 juni 2024 tot 24 juni 2024. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [3] heeft Nederland aan Litouwen een verzoek om overname gedaan. Op 23 juli 2024 hebben de Litouwse autoriteiten het verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 10 van de Dublinverordening. Eiseres heeft gelijktijdig met haar partner asiel aangevraagd in Nederland. Tijdens het gehoor van eiseres en haar partner hebben zij beiden verklaard een relatie te hebben, samen te hebben gewoond in Turkije en samen naar Nederland te zijn gereisd. Ook verblijven zij samen in de opvang van het COa. Gezien het voornemen van verweerder om artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening toe te passen, had verweerder aanleiding moeten zien om eiseres aanvullend te horen. Tijdens het aanmeldgehoor zijn geen aanvullende vragen gesteld over de relatie van eiseres, terwijl dit in het kader van verwantschap onderzocht dient te worden. Dit is een schending van artikel 4 en 5 van de Dublinverordening. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 februari 2024. [4] Voorts is door verweerder geen melding gemaakt van haar partner of relatie in het overnameverzoek, waardoor de autoriteiten van Litouwen onvoldoende zijn voorgelicht. Daarnaast kampt eiseres met medische klachten en is zij afhankelijk van mantelzorg door haar partner. Er dient daarom toepassing te worden gegeven aan de artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 10 van de Dublinverordening is, wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
5. Volgens artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening valt onder de definitie van gezinsleden de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden en deze relatie reeds bestond in het land van herkomst.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is in Nederland, op een door Litouwen verstrekt Schengenvisum ingereisd, samen met haar gestelde partner. Eiseres en haar partner hebben ieder een asielaanvraag ingediend in Nederland. Zij verblijven sindsdien samen in het AZC. [5] De asielaanvraag van de gestelde partner van eiseres wordt behandeld in de nationale procedure. Uit het bestreden besluit blijkt dat op de asielaanvraag van de gestelde partner van eiseres nog niet is beslist. Eiseres en haar partner hebben daarnaast schriftelijk verklaard samen in Nederland te willen verblijven. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt noch (met bewijsstukken) heeft aangetoond dat zij een duurzame relatie heeft met haar partner.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat artikel 10 van de Dublinverordening niet van toepassing is. Volgens verweerder kwalificeert de partner van eiseres niet als gezinslid in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening, omdat er geen sprake is van een duurzame relatie en eiseres geen ondersteunende documenten heeft overgelegd. De motivering schiet echter tekort. Uit de feiten en omstandigheden blijkt immers dat eiseres en haar partner samen Nederland zijn ingereisd en sindsdien samen in het AZC verblijven. Daarnaast heeft eiseres in haar gehoren verklaard over haar relatie. Zowel eiseres als haar partner hebben consistent verklaard dat zij sinds april 2023 een relatie hebben en dat zij in Turkije niet konden trouwen vanwege de omstandigheden met betrekking hun geaardheid aldaar. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres en haar partner eenduidig en coherent over hun relatie hebben verklaard.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewijslast bij eiseres ligt en het Dublingehoor niet bedoeld is om een relatie uit te vragen als daarvan nog geen onderbouwing is. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. De vraag of er een duurzame relatie is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening is immers van belang voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder had dit daarom moeten beoordelen. Uit verweerders vaststelling blijkt niet dat een duurzame relatie is uitgesloten. Verweerder had daarom onderzoek moeten verrichten naar de aard van de relatie. [6] Dit onderzoek heeft verweerder echter nagelaten. Zo zijn er geen vragen gesteld over de duurzaamheid van de relatie, de invulling daarvan of het samenwonen van eiseres en haar partner in het land van herkomst. Door dit onderzoek achterwege te laten, is de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig geweest en schiet de motivering tekort. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 10 van de Dublinverordening. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder dient deze vergoeding te betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.750, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend (1 punt ter waarde van € 875,-) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt ter waarde van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 november 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Asielzoekerscentrum.
6.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2261.