ECLI:NL:RBDHA:2024:21958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.44668 en NL24.44669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Ethiopische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn verzoek. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Roemeense autoriteiten niet in staat zijn om zijn asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de overdracht naar Roemenië niet voldoende onderbouwd en de rechtbank stelt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede werking van het asiel- en opvangsysteem in Roemenië. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn bezwaren schriftelijk kenbaar te maken en heeft dit ook gedaan, waardoor de rechtbank van mening is dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44668 en NL24.44669
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Roemenië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Ethiopische nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1989 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening heeft gehandeld door eiser bij het aanmeldgehoor voor te houden dat op basis van de voorhanden zijnde informatie is vastgesteld dat Luxemburg – in tegenstelling tot Roemenië – mogelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Hierdoor heeft eiser niet de gelegenheid gehad om tijdens het aanmeldgehoor bezwaren tegen een overdracht aan Roemenië naar voren te brengen. Verder had verweerder de door eiser naar voren gebrachte bezwaren tegen de overdracht aan Roemenië moeten aanmerken als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht aan Roemenië van bijzondere hardheid getuigt. Verweerder had dan ook toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op hetgeen eiser in Roemenië mede door toedoen van de Roemeense autoriteiten is overkomen, kan van eiser niet worden verlangd dat hij naar Roemenië terugkeert voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening heeft gehandeld. Uit jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt namelijk dat verweerder niet was gehouden om eiser opnieuw te horen over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Roemenië, nu eiser bij brief van 6 september 2024 in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren schriftelijk kenbaar te maken. Vastgesteld wordt dat eiser van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Verder heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze en het instellen van beroep zijn bezwaren kunnen uiten. Bovendien heeft eiser tijdens het Dublingehoor zijn ervaringen in Roemenië kunnen delen. Daarnaast heeft eiser niet nader onderbouwd welk nadeel hij heeft ondervonden als gevolg van het feit dat hij niet aanvullend is gehoord.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest [4] . Hiervoor moeten de vastgestelde tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op 27 december 2023 heeft de hoogste bestuursrechter [5] geoordeeld dat verweerder voor Roemenië wat betreft Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [6] Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Roemeense asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de Roemeense autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Roemeense autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. De verklaringen van eiser zijn hiertoe onvoldoende en zijn al betrokken bij de vraag of er voor Roemenië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2785.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.