ECLI:NL:RBDHA:2024:21956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.38490 en NL24.38491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft op 6 november 2024 een uitzetting ondergaan. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen geen behoefte hebben geuit aan een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit te vroeg is genomen en dat de voorbereiding niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit inderdaad te vroeg is genomen, aangezien de termijn voor eiser om te reageren op het voornemen nog liep op het moment van de beslissing.

Desondanks besluit de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat eiser geen inhoudelijke gronden tegen de overdracht naar Duitsland heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38490 en NL24.38491
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.
2. Uit het dossier blijkt dat eiser op 6 november 2024 is uitgezet.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting [1] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 2001 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt dat het bestreden besluit te vroeg is genomen. De beslissing is dan ook onzorgvuldig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat het bestreden besluit te vroeg is genomen. De termijn van eiser om te reageren op het voornemen is op 3 oktober 2024 verlopen. Verweerder heeft het bestreden besluit, gedateerd op 2 oktober 2024, genomen terwijl deze termijn nog liep. Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten nu eiser geen (inhoudelijke) gronden tegen de overdracht heeft ingediend en de rechtbank ambtshalve geen bezwaren ziet tegen de overdracht. [2]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen. Daarom is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
9. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Gelet op het voorgaande, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 875,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.