In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 een eindbeschikking gedaan in een procedure tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer was op 24 januari 2023 op staande voet ontslagen vanwege (seksueel) grensoverschrijdend gedrag tijdens een personeelsfeest. De werkgever had verschillende gedragingen aan het ontslag ten grondslag gelegd, waaronder dronkenschap, ruzie met collega's en ongewenst fysiek contact met een medewerkster van de catering. De kantonrechter heeft in eerdere tussenbeschikkingen vastgesteld dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan dronkenschap en ruzie zoeken, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van ongewenst zoenen en betasten van een collega.
De werkgever heeft echter in de bewijsopdracht voldoende bewijs geleverd dat de werknemer een medewerkster van de catering heeft betast. De verklaringen van getuigen, waaronder de commercieel directeur en de eventmanager van de evenementenlocatie, waren gedetailleerd en consistent. De kantonrechter oordeelde dat deze gedragingen, samen met de andere vastgestelde feiten, voldoende dringende redenen opleverden voor het ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn staat van dienst, waren niet voldoende om het ontslag te weerleggen.
De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging werden afgewezen, omdat het ontslag rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding en dat de proceskosten voor rekening van de werknemer kwamen. De beschikking werd uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2024.