ECLI:NL:RBDHA:2024:21947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
09/307414-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen door verdachte in samenwerking met medeverdachte

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1964, werd ervan beschuldigd in de periode van 18 januari 2016 tot en met 18 december 2020, samen met medeverdachte [medeverdachte 1], meerdere geldbedragen van in totaal 4.559.845,43 euro te hebben gewitwassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. G.K. Schoep, en de raadsman, mr. J.S. Jordan, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1], die betrokken was bij oplichting van een slachtoffer, [naam]. De verdachte had gedurende een langere periode grote geldbedragen op haar rekeningen ontvangen, wat aanleiding had moeten zijn om vragen te stellen over de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had, maar wel schuldwitwassen heeft gepleegd, omdat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 180 uur. De benadeelde partij, [naam], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/307414-21
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 september 2022, 10 oktober 2023 (beide regie) en 6, 9 en 10 december 2024 (inhoudelijke behandeling en sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.S. Jordan naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2016 tot
en met 18 december 2020 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedragen van in totaal 4.559.845,43 euro, althans een groot geldbedrag, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van
18 januari 2016 tot en met 15 juli 2021 te Oranjewoud en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft die [medeverdachte 1] (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 4.559.845,43 euro, althans een groot geldbedrag, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl die [medeverdachte 1] (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2016 tot en met 18 december 2020 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte 1] meermalen, in ieder geval éénmaal, haar, verdachtes, bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of bankrekeningnummer(s) ter beschikking te stellen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig is. Daartoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de zinsnede ‘althans een groot geldbedrag’ te onbepaald is.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen, omdat onvoldoende onderbouwd is waarom de verdachte in haar verdediging is geschaad. Bovendien blijkt uit het dossier in voldoende mate waarop de tenlastelegging ziet. Ook biedt de tenlastelegging de mogelijkheid om bij een bewezenverklaring te kiezen voor ‘een groot geldbedrag’.
3.3
Oordeel van rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. De inhoud van de tenlastelegging wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar moet mede worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier. In het onderliggende strafdossier is beschreven welke geldbedragen naar welke bankrekeningen zijn overgemaakt. Daardoor moet het voor de verdachte duidelijk zijn geweest waartegen zij zich diende te verdedigen. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
In 2020 ontving het Team Criminele Inlichtingen van de politie informatie over medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en ondernemingen met de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’. Gelet op de omvang van de investeringen in deze ondernemingen rees de vraag hoe deze werden gefinancierd. Uit onderzoek van de Serious Crime Taskforce bleek dat [naam] (hierna: [naam] ) grote sommen geld had overgemaakt op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar aanleiding daarvan heeft de politie onderzoek Albatros opgestart. Nadat de politie contact had opgenomen met [naam] werd duidelijk dat hij mogelijk het slachtoffer was geworden van oplichting. Hij heeft aangifte gedaan tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , met als gevolg dat er in totaal vier verdachten zijn aangehouden, onder wie de verdachte.
Uit onderzoek Albatros is gebleken dat [naam] tussen 18 januari 2016 en 15 juli 2021 in totaal bijna 6,2 miljoen euro heeft betaald op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Die betalingen staan in deze zaak niet ter discussie, evenals de vraag of er overboekingen ter hoogte van het in de tenlastelegging genoemde bedrag naar de rekeningen op naam van de verdachte zijn gedaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de naar haar overgeboekte geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij haar bankpas, pincode en/of bankrekeningnummer ten behoeve van het witwassen aan medeverdachte [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld, waardoor zij medeplichtig zou zijn aan witwassen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel het primair als het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen komt, het ten laste gelegde geldbedrag moet worden beperkt tot het bedrag dat op de ING-rekening van de verdachte is overgemaakt, omdat dit de enige rekening was waar de verdachte de daadwerkelijke beschikkingsmacht over had. Dit betreft een totaalbedrag van ongeveer € 80.000,-. Op andere specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer [naam] opgelicht voor een bedrag van € 5.579.000,-. [2]
Door [naam] is in de periode van 18 januari 2016 tot en met 18 december 2020 een bedrag van € 4.559.845,43 overgemaakt naar rekeningen die toebehoren aan de verdachte. [3] Dit heeft [naam] gedaan op verzoek van [medeverdachte 1] . [4] Het gaat om een ING-rekening op naam van de verdachte, een SNS-rekening op naam van de overleden moeder van de verdachte en een ABN AMRO-rekening op naam van de verdachte. Naar de ING-rekening van de verdachte is € 80.195,43 overgemaakt, naar de SNS-rekening € 202.650,- en naar de ABN AMRO-rekening € 4.277.000,-. [5]
De ING-rekening werd door de verdachte ook gebruikt voor haar eigen financiën. Vanaf die rekening nam zij op verzoek van [medeverdachte 1] tevens contant geld op dat door [naam] werd overgemaakt. De verdachte had zicht op de bijschrijvingen die plaatsvonden op de ING-rekening. De verdachte heeft – omdat dit eenvoudiger was – vervolgens de SNS-rekening die op naam van haar moeder stond ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] . Toen die rekening werd gesloten, heeft de verdachte een ABN AMRO-rekening geopend op haar eigen naam en heeft zij die rekening ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] . [6]
De verdachte wist dat de rekeningen werden gebruikt om geld van [naam] op te ontvangen. [medeverdachte 1] heeft aan de verdachte verteld dat het ging om geld voor levensonderhoud. [7] De verdachte heeft een brief van ABN AMRO-ontvangen waarin stond dat er duizenden euro’s cash waren opgenomen. Er zouden miljoenen over de rekening zijn gaan. De verdachte kreeg van [medeverdachte 1] te horen dat [naam] over het gestorte geld belasting betaalde; de verdachte heeft verder geen navraag gedaan bij [medeverdachte 1] . [8]
Bewijsoverwegingen
Doordat de rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] het slachtoffer [naam] heeft opgelicht, staat vast dat de daaruit ontvangen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Opzetwitwassen?
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich schuldig maakte aan oplichting van [naam] . Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten. Van ‘vol opzet’ is dus geen sprake.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat ook niet kan worden bewezen dat sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank is onvoldoende overtuigd van een dergelijke bewustheid bij de verdachte. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de verdachte heeft vertrouwd op de mededelingen van [medeverdachte 1] . Dat [medeverdachte 1] de verdachte heeft voorgelogen blijkt ook uit dossier. Zo heeft de raadsman gewezen op berichten van [medeverdachte 1] aan de verdachte waarin [medeverdachte 1] onder meer zegt: ‘
je bent wettelijk niks verplicht’, ‘
het gaat om wit geld’ en ‘
want er is echt 2 mil over betaald! criminelen doen dat niet’.
De rechtbank komt daarmee tot vrijspraak van opzetwitwassen en – in het verlengde daarvan – van gewoontewitwassen.
Schuldwitwassen?
De vervolgvraag is of de verdachte een strafrechtelijk verwijt valt te maken in die zin dat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld een illegale herkomst had. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
De verdachte ontving gedurende een langere periode (zeer) grote geldbedragen op haar bankrekeningen. De grote geldbedragen hadden voor de verdachte aanleiding moeten zijn tot het stellen van (nadere) vragen; het ging immers om veel meer geld dan voor normaal levensonderhoud gebruikelijk is.
Ook het verhullende karakter van de geldstroom – doordat het geld via de rekening van de verdachte moest lopen, ook al was het geld niet voor haar bestemd – had reden moeten zijn voor de verdachte om onderzoek te doen naar de herkomst van het geld. Daar komt bij dat de verdachte niet één keer, maar meerdere keren een bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] . Het gaat daarmee niet om een eenmalige vergissing, maar om herhaalde handelingen.
De verdachte heeft verklaard dat zij een brief van de ABN AMRO-bank heeft ontvangen waaruit bleek dat het om erg grote geldbedragen ging en dat zij daarover vragen heeft gesteld aan [medeverdachte 1] . Hieruit blijkt dus dat de verdachte wist dat het om heel veel geld ging. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank te weinig vragen gesteld naar de herkomst van het geld en de noodzaak van het gebruik van haar bankrekening. De verdachte heeft haar vriendin willen helpen, maar had beter moeten nadenken. En naarmate de tijd verstreek en de hoeveelheid geld toenam, mocht dat ook in toenemende mate van haar worden verwacht. Het kan zo zijn dat de verdachte genoegen heeft genomen met de antwoorden van [medeverdachte 1] omdat zij met elkaar bevriend waren en ze [medeverdachte 1] vertrouwde, maar in dit geval waren er voor de verdachte zoveel redenen om vragen te stellen over de herkomst van het geld dat zij niet met die antwoorden mocht volstaan.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat de verdachte, als degene op wiens naam de rekening stond, op ieder moment nadere informatie van de bank had kunnen krijgen of toegang tot de rekening had kunnen vragen. Voor zover de verdachte geen zicht had op de geldstroom, komt dat voor rekening van de verdachte.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte (een deel van) het geld niet voorhanden heeft gehad, omdat de verdachte – kort gezegd – de rekening uit handen had gegeven aan [medeverdachte 1] . Dit verweer kan niet slagen. Als tenaamgestelde kon de verdachte onder meer de rekening blokkeren of een nieuwe bankpas vragen bij de bank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee voldoende beschikkingsmacht over de bankrekening(en) gehad om bewezen te verklaren dat zij de betreffende bedragen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen. De verdachte heeft dit bovendien in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] gedaan. De bedragen die op haar bankrekeningen werden gestort waren bestemd voor [medeverdachte 1] .
Het medeplegen van schuldwitwassen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 18 januari 2016 tot en met 18 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader meerdere geldbedragen van in totaal 4.559.845,43 euro voorhanden gehad en overgedragen, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht, vanwege de lange duur en negatieve media-aandacht voor de zaak.
Indien de rechtbank komt tot strafoplegging, dan verzoekt de raadsman een geheel voorwaardelijke (taak)straf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.
De verdachte heeft voor haar vriendin, medeverdachte [medeverdachte 1] , bankrekeningen ter beschikking gesteld waarop in enkele jaren meer dan viereneenhalf miljoen euro is gestort. Zij heeft het daarmee mogelijk gemaakt dat dit astronomische bedrag, dat door oplichting is verkregen, door haar vriendin weer naar anderen kon worden overgemaakt. De verdachte heeft te weinig vragen gesteld naar de herkomst van het geld en de noodzaak van het gebruik van haar bankrekening. Ook heeft zij te gemakkelijk opnieuw een rekening geopend toen de rekening van haar overleden moeder niet meer kon worden gebruikt.
De rechtbank ziet in het dossier dat het initiatief tot het plegen van strafbare feiten en de gevolgde handelswijze onmiskenbaar bij [medeverdachte 1] vandaan komen. Daarbij heeft [medeverdachte 1] ook aan de verdachte onwaarheden verteld over haar vermogenspositie en de reden van het gebruik van de rekeningen van de verdachte. De verdachte heeft haar vriendin willen helpen, maar had beter moeten nadenken. En naarmate de tijd verstreek en de hoeveelheid geld toenam, mocht dat ook in toenemende mate van haar worden verwacht.
Met haar handelen heeft de verdachte de opbrengsten van een misdrijf onttrokken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting is van de integriteit van het financieel en economisch bestel. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daarmee ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 oktober 2024. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De straf
Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het volgende. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gewoontewitwassen maar van het medeplegen van schuldwitwassen. Op schuldwitwassen staat een gevangenisstraf van maximaal twee jaren.
De verdachte heeft vier dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee de lange periode waarin het witwassen plaatsvond en de omvang van het geldbedrag van ruim viereneenhalf miljoen euro.
In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat zijzelf niet of nauwelijks heeft geprofiteerd van het door haar witgewassen geld. De verdachte is in verband met deze zaak financieel getroffen doordat conservatoir beslag is gelegd op haar woning. De rechtbank houdt daarmee ook rekening.
Overschrijding redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek tegen de verdachte heeft geresulteerd in de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte op 23 november 2021. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 24 december 2024 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van één jaar en één maand. De termijnoverschrijding is veroorzaakt door het meermalen wisselen van advocaat door [medeverdachte 1] en is niet aan de verdachte toe te rekenen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet opnieuw vast moet komen te zitten. De rechtbank zal aan de verdachte een werkstraf van 180 uur opleggen, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen. De proeftijd bij de voorwaardelijke straf wordt vastgesteld op één jaar, omdat het vonnis een jaar langer op zich heeft laten wachten.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1
De vordering
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.357.195,43, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtstreeks door de benadeelde partij geleden schade, maar dat het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering zal in dit geval bij de civiele rechter moeten worden aangebracht.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij het bepalen van de betalingsverplichting aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het voordeel dat de verdachte uit het bewezenverklaarde feit genoten heeft. In dit geval met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en gelet daarop dient te worden afgewezen. Meer subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, waardoor de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij ziet op de schade die is ontstaan doordat [naam] , ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] , een totaalbedrag van € 4.357.195,43 heeft overgeboekt naar rekeningen op naam van de verdachte. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf, te weten de oplichting gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 1] . Doordat het geld van [naam] via de bankrekeningen van de verdachte is overgeboekt naar andere rekeningen en is gebruikt voor levensonderhoud en investeringen, bestaat er een rechtstreeks verband tussen het witwassen door de verdachte en de schade.
De rechtbank acht het bij het bepalen van de omvang van de betalingsverplichting noodzakelijk dat recht wordt gedaan aan de omvang van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte (geen opzetwitwassen, maar schuldwitwassen), maar ook aan de onderlinge verhoudingen van alle bij het onderzoek Albatros betrokken verdachten en hun individuele rol in het geheel.
Gelet op de duur van de bewezenverklaarde pleegperiode, de hoeveelheid overboekingen en het grote verschil in omvang van de overgeboekte geldbedragen, zou het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting per verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan in dit geval de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat die straf
in zijn geheelniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (één) jaarvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
180 (honderdtachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 (twee) uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
Bijlage I –Bewijsmiddelen en bewijsmotivering oplichting

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Albatros met het onderzoeksnummer DHRBB21008, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche (doorgenummerd pagina 1 t/m 3153).
2.In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen en bijbehorende bewijsmotivering opgenomen, die redengevend zijn voor de vaststelling van dit feit.
3.Proces-verbaal van bevindingen AMB.180, opgemaakt op 14 maart 2022, p. 1539, 1542-1544.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever A-001.1, opgemaakt op 12 juli 2021, p. 1668.
5.Proces-verbaal van bevindingen AMB.180, opgemaakt op 14 maart 2022, p. 1539.
6.Verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2024.
7.Verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2024.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003.2, opgemaakt op 25 november 2021, p. 2377.