ECLI:NL:RBDHA:2024:21946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/09/674502 / KG ZA 24-995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake aandeelhoudersgeschil en nakoming vaststellingsovereenkomst met betrekking tot ontslag en schorsing van bestuurder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn eiseressen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. betrokken in een geschil met gedaagden, waaronder [bestuurder] B.V. en [bedrijf 4] B.V. Het geschil betreft de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten na een mediationtraject. Eiseressen vorderen onder andere het ontslag of de schorsing van [bestuurder] als bestuurder van [bedrijf 2]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar heeft geoordeeld dat de vorderingen tot ontslag of schorsing van [bestuurder] niet toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft wel geoordeeld dat [bedrijf 2] zich moet houden aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, met name het verbod op contact met medewerkers van [bedrijf 2]. De vordering tot het verbod op contact is toegewezen, met een dwangsom voor elke overtreding. Daarnaast is [bedrijf 1] veroordeeld om binnen twee dagen kopieën van offertes en afwijzingen van financieringsaanvragen te verstrekken aan [bedrijf 4] en [bedrijf 2]. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/674502 / KG ZA 24-995
Vonnis in kort geding van 5 december 2024
in de zaak van

1.[bedrijf 1] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,2. [bedrijf 2] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,

eiseressen,
advocaat: mr. D.J.J. Folgering en mr. N.C. Setz te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[bestuurder] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,2. [bedrijf 4] B.V.te [vestigingsplaats 3] ,3. [naam 1] te [woonplaats] ,

gedaagden,
advocaat: mr. L.M. Graal te Amsterdam.
Eiseressen worden hierna respectievelijk aangeduid als [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en gezamenlijk als [bedrijf 1] c.s. (vrouwelijk meervoud). Gedaagden worden hierna aangeduid als [bestuurder] , [bedrijf 4] , [bedrijf 2] en gezamenlijk als [bedrijf 2] c.s. (vrouwelijk meervoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2024 met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
- de mondelinge behandeling van 21 november 2024, waarbij door partijen pleitnotities zijn overgelegd.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] is mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] is de dochter van [naam 3] .
2.2.
[bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] . Stichting Administratiekantoor [naam 1] (hierna: [bedrijf 3] ) is enig aandeelhouder van [naam 1] Holding . Zowel de [bedrijf 3] als [naam 1] Holding worden bestuurd door [bedrijf 2] .
2.3.
[bedrijf 2] is op 1 juli 1982 opgericht en exploiteert een groothandel in servies en aanverwante artikelen. Bij oprichting was [naam 1] Holding enig bestuurder van [bedrijf 2] .
2.4.
Sinds 9 december 2021 vormen [naam 1] Holding en [bedrijf 1] samen het bestuur van [bedrijf 2] en zijn zij als bestuurders zelfstandig bevoegd [bedrijf 2] te vertegenwoordigen. [bedrijf 4] houdt 54,75% en [bedrijf 1] 45,25% van de aandelen in [bedrijf 2] .
2.5.
Het managementteam van [bedrijf 2] bestaat uit [naam 2] , de heer [naam 4] als financieel verantwoordelijke (hierna: [naam 4] ) en de heer [naam 5] als adjunct-directeur (hierna: [naam 5] ).
2.6.
Op enig moment zijn tussen [naam 2] en [bedrijf 2] spanningen ontstaan, die in 2024 in toenemende mate zijn geëscaleerd.
2.7.
De opgelopen spanningen hebben ertoe geleid dat [bedrijf 1] op 26 juni 2024 een verzoekschrift tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen [bedrijf 2] en het treffen van onmiddellijke voorzieningen bij de Ondernemingskamer heeft ingediend. Naar aanleiding van de indiening van dit verzoekschrift hebben partijen een mediation traject doorlopen.
2.8.
Partijen hebben in het kader van het mediation-traject overeenstemming bereikt over de uittreding van [bedrijf 2] c.s. uit [bedrijf 2] . Partijen hebben de afspraken vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 22 augustus 2024 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). De vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 1. Uitkoop Algemeen
1.1
[bedrijf 4] zal de door haar gehouden 219 aandelen, die gezamenlijk 54,75% van het geplaatste kapitaal van [bedrijf 2] vertegenwoordigen, aan [bedrijf 1] verkopen en leveren, op de voorwaarden en condities zoals hierna in artikel 3 zijn beschreven (hierna “Uitkoop Groen”), onder de ontbindende voorwaarde dat uiterlijk 1 december 2024 (de “Uiterste Datum”) [bedrijf 4] en [bedrijf 1] overeenstemming hebben bereikt met Grehamer Invest over de verkoop door [bedrijf 4] van een minderheidsbelang in [bedrijf 2] aan Grehamer Invest, althans aan een door deze participatiemaatschappij opgerichte koopvennootschap, waarna de resterende aandelen in [bedrijf 2] door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] zullen worden verkocht en overgedragen, één en ander op de voorwaarden en condities zoals beschreven in artikel 2 (hierna “Uitkoop Geel”).
1.2
Indien op de Uiterste Datum geen overeenstemming is bereikt ter zake Uitkoop Geel doordat daartoe bindende transactiedocumenten zijn ondertekend vervallen de verbintenissen van partijen ter zake Uitkoop Geel uit hoofde van de artikelen 1 en 2 en wordt de ontbindende voorwaarde genoemd in artikel 3.1 geacht niet in vervulling zijn gegaan, zodat Uitkoop Groen zal plaatsvinden onder de opschortende voorwaarde als omschreven in artikel 6.
Artikel 2. Uitkoop Geel
2.1
[bedrijf 4] en [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door respectievelijk [naam 3] en [naam 2] , gaan zo snel mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst met Grehamer Invest in onderhandeling over (i) de verkoop door [bedrijf 4] aan Grehamer Invest van een minderheidsbelang van ca. 45% in het geplaatste aandelenkapitaal van [bedrijf 2] en (ii) de afspraken tussen Grehamer Invest en [bedrijf 1] over hun samenwerking in [bedrijf 2] .
(…)
Artikel 3. Uitkoop Groen
3.1
Onder de ontbindende voorwaarde dat over Uitkoop Geel uiterlijk op 1 december2024 met Grehamer Invest overeenstemming is bereikt, en onder de opschortende voorwaarde vermeld in artikel 6 van deze overeenkomst, verkoopt [bedrijf 4] haar volledige aandelenbelang van 54,75% oftewel 219 aandelen in [bedrijf 2] (de “ [bedrijf 2] Aandelen”) aan [bedrijf 1] gelijk [bedrijf 1] de [bedrijf 2] Aandelen koopt van [bedrijf 4] voor een Koopprijs van EUR 1.850.000 (zegge: één miljoen achthonderd en vijftigduizend euro). Deze uitkoop vindt in economische zin plaats per 1 januari 2024, zodat het resultaat van [bedrijf 2] over 2024 ter beschikking van [bedrijf 1] blijft en haar, in economische zin, volledig toekomt. Deze Koopprijs betekent een prijs per aandeel van het geplaatste kapitaal van [bedrijf 2] van EUR 8.447,50, dit met het oog op de prijsbepaling van de aandelen die [bedrijf 4] ingevolge artikel 2.5 in Uitkoop Geel aan [bedrijf 1] verkoopt.
(…)
Artikel 5. Terugtreden bestuurder
5.1
[naam 1] Holding biedt zijn ontslag aan als bestuurder door het ondertekenen van de als Bijlage 5.1 aangehechte ontslagbrief gelijktijdig met het ondertekenen van deze overeenkomst, met dien verstande dat het ontslag wordt ingediend onder de opschortende voorwaarde dat de akte van levering ten aanzien van de Aandelen wordt gepasseerd.
5.2
Vanaf het ondertekenen van deze overeenkomst zal [naam 3] geen contact zoeken met klanten, leveranciers of met medewerkers van [bedrijf 2] , behoudens eventuele verzoeken aan [naam 4] om financiële- of bedrijfsinformatie die hij in redelijkheid nodig heeft om in het kader van de gesprekken met Grehamer Invest. Als klanten, leveranciers of medewerkers [naam 3] benaderen met vragen over het bedrijf, zal [naam 3] deze doorgeleiden naar [e-mailadres 1]
Het voorgaande laat onverlet, dat [naam 3] wel privé – dus niet zakelijk/ [bedrijf 2] gerelateerd – contact kan onderhouden met relaties van [bedrijf 2] met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.6. [naam 3] kan zijn e-mailadres [e-mailadres 2] tot uiterlijk één (1) maand na ondertekening van deze overeenkomst behouden. Indien [naam 3] er niet in slaagt binnen die maand al
zijn persoonlijke accounts over te zetten op een nieuw e-mailadres nadat hij zich daartoe maximaal heeft ingespannen, krijgt hij maximaal twee (2) weken extra.
Vervolgens wordt dit e-mailaccount bij [bedrijf 2] volledig afgesloten. De e-mailbox
zal voor (medewerkers van-) [bedrijf 2] direct na ondertekening van deze
overeenkomst ontoegankelijk worden gemaakt.
5.3
Vanaf het ondertekenen van deze overeenkomst zal [naam 3] het bedrijfspand van [bedrijf 2] niet bezoeken, behoudens voor zover dat in het kader van de gesprekken met Grehamer Invest in de rede ligt, nodig is voor [naam 3] namens [bedrijf 4] als verhuurder van het bedrijfspand, of wanneer dat nodig is om zijn persoonlijke eigendommen op te halen, één en ander steeds na voorafgaande afstemming met [naam 2] , waarbij zij [naam 3] de toegang niet op onredelijke gronden zal weigeren.
Artikel 6. Opschortende voorwaarde
6.1
De Uitkoop Groen wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat [bedrijf 1]
aantoont dat zij haar betalingsverplichtingen in Uitkoop Groen, in beginsel inclusief de Lening en haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van
december 2021, kan nakomen, één en ander onverminderd het bepaalde hierna, in
artikel 6.2.
6.2
Deze opschortende voorwaarde wordt geacht in vervulling te zijn gegaan wanneer uit een getekend financieringsaanbod met een toereikende geldigheidsduur van een Nederlandse bank of een andere externe financier blijkt dat [bedrijf 1] in staat zal zijn te voldoen aan haar betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 4] die voortvloeien uit Uitkoop Groen, de Lening en uit de overeenkomst van geldlening van december 2021, met dien verstande evenwel dat indien en voor zo ver de bank aan haar financiering voorwaarden verbindt waardoor, rekening houdend met de aan deze bank te betalen rente en aflossing, het geheel of gedeeltelijk niet mogelijk blijkt jaarlijks aflossingen en/of rentebetalingen onder de Lening en/of de overeenkomst van geldlening uit 2021 te doen, dit niet in de weg zal staan aan de vervulling van deze opschortende voorwaarde.
6.3
[bedrijf 1] zal [naam 3] geïnformeerd houden over haar financieringsaanvrage(n), door vóór indiening bij de bank de financieringsaanvrage(n) in kopie aan [naam 3] te sturen, en door [naam 3] verder steeds kopieën te verstrekken van offertes dan wel afwijzingen, met dien verstande dat [bedrijf 1] enkel de informatie zal verstrekken indien en voor zover redelijkerwijs nodig voor [naam 3] om te toetsen of aan de inspanningsverplichting voldaan wordt en in ieder geval geen persoonlijke (financiële) informatie van [naam 2] en/of [bedrijf 1] die moet worden overlegd ter zake de financieringsaanvraag zal worden gedeeld met [naam 3] . [bedrijf 1] zal zich maximaal inspannen bij het verkrijgen van de financiering te bedingen dat er zo veel mogelijk jaarlijks rente en aflossing betaald kan blijven worden op de Lening en de overeenkomst van geldlening uit 2021. Dezelfde inspanningsverplichting geldt ten aanzien van de looptijd van de Lening: inzet moet zijn dat de financiering in beginsel in 5 jaren kan zijn afgelost.
(…)
Artikel 7. Verlenging arbeidsovereenkomst [naam 5]
7.1
De arbeidsovereenkomst van [naam 5] zal per 1 september 2024 onder dezelfde voorwaarden worden verlengd voor de bepaalde tijd van 3 maanden, zodat deze arbeidsovereenkomst per 30 november 2024 van rechtswege eindigt.
Artikel 8. Intrekken Procedure
8.1
De door [bedrijf 1] aangespannen Procedure zal direct door haar worden ingetrokken. Ieder van Partijen draagt haar eigen proceskosten. [naam 3] en zijn raadsman ontvangen een kopie van het bericht aan de Ondernemingskamer, waarin de Procedure wordt ingetrokken.
8.2
Partijen verklaren het Geschil hiermee als beëindigd; ter zake van dat Geschil verlenen zij, onder de opschortende voorwaarde dat voldaan is aan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, elkaar hierbij over en weer volledige en finale kwijting.
8.3
Mochten Partijen opnieuw een geschil krijgen, van welke aard ook, dan zullen zij altijd, alvorens een rechtszaak aan te spannen, eerst in mediation gaan bij Mr P. Ingelse om te goeder trouw te proberen dat geschil op te lossen.
(…)’
2.9.
Op 23 augustus 2024 heeft [bedrijf 2] een e-mailbericht aan [naam 5] gestuurd, waarin hij zich negatief over [naam 5] uitlaat en hem beschuldigt van manipulatie, laster en smaad. In datzelfde e-mailbericht heeft [bedrijf 2] geschreven dat de arbeidsovereenkomst van [naam 5] met drie maanden wordt verlengd en van rechtswege afloopt op 30 november 2024.
2.10.
[bedrijf 2] is op 28 september 2024, 6 en 14 oktober 2024 buiten kantoortijd voor korte duur aanwezig geweest in het bedrijfspand van [bedrijf 2] .
2.11.
Op 16 oktober 2024 heeft [bedrijf 2] verschillende e-mailberichten aan het privé-emailadres van [naam 5] verzonden, waarin hij zich opnieuw negatief over [naam 5] heeft uitgelaten.
2.12.
[bedrijf 1] c.s. heeft [bedrijf 2] bij e-mailbericht van 16 oktober 2024 gesommeerd om per direct te stoppen met het sturen van berichten aan [naam 5] .
2.13.
Op 17 oktober 2024 heeft [bedrijf 2] opnieuw een bericht aan [naam 5] verzonden waarin hij [naam 5] verwijten maakt. De advocaat van [bedrijf 1] c.s. heeft [bedrijf 2] daarop diezelfde dag gesommeerd om te stoppen met het versturen van berichten aan [naam 5] en het in strijd met artikel 5.3 van de vaststellingsovereenkomst betreden van het bedrijfspand van [bedrijf 2] . In datzelfde bericht staat dat [bedrijf 1] c.s. genoodzaakt is om in kort geding om het ontslag van [naam 1] Holding als bestuurder te verzoeken, indien [naam 1] Holding haar ontslag niet uiterlijk op 18 oktober 2024 om 17.00 uur zou indienen.
2.14.
[bedrijf 2] heeft op 18 oktober 2024 gereageerd dat [naam 1] Holding geen gehoor aan de sommatie geeft.
2.15.
Op 6 november 2024 is tussen [bedrijf 4] en Grehamer Invest Equity Fund II (hierna: Grehamer) een
letter of intentgesloten. Daarin is onder meer opgenomen dat [bedrijf 4] en Grehamer ernaar streven overeenstemming te bereiken over de verkoop van 35% van de aandelen in [bedrijf 2] door [bedrijf 4] aan Grehamer en dat de aandelen vanaf 1 januari 2025 (de ‘effectieve datum’) voor rekening en risico van Grehamer komen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[bedrijf 1] c.s. vorderen – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[bedrijf 4] te gebieden binnen twee dagen na het te wijzen vonnis het als productie 20 overgelegde aandeelhoudersbesluit tot ontslag van [bestuurder] als bestuurder van [bedrijf 2] , althans het als productie 21 overgelegde aandeelhoudersbesluit tot schorsing van [bestuurder] als bestuurder van [bedrijf 2] te ondertekenen en te sturen aan de raadsman van [bedrijf 1] c.s.;
het onder i. bepaalde op straffe van een ineens aan [bedrijf 2] door [bedrijf 4] en/of [bedrijf 2] (hoofdelijk) verschuldigde dwangsom van € 50.000,00 in het geval [bedrijf 2] in gebreke blijft (tijdig) aan dit bevel te voldoen;
voor het geval niet binnen twee dagen na datum van het in deze te wijzen vonnis aan het onder ii. genoemde bevel wordt voldaan, [bedrijf 1] te machtigen zelf al het noodzakelijke te doen om het als productie 20, dan wel als productie 21 genoemde aandeelhoudersbesluit te ondertekenen namens [bedrijf 4] en de daaruit voortvloeiende handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 3:299 lid 1 BW, althans ex artikel 3:300 lid 1 en/of 2 BW te bepalen dat het in deze te wijze vonnis in de plaats treedt van het besluit en de noodzakelijke (rechts)handelingen;
[bedrijf 2] te verbieden vanaf de datum van het te wijzen vonnis zich op welke manier dan ook in verbinding te stellen met medewerkers van [bedrijf 2] en zich in het bijzonder te onthouden van iedere vorm van contact met [naam 5] ;
[bedrijf 2] te verbieden het bedrijfspand van [bedrijf 2] te betreden, behoudens voor de gevallen en onder de voorwaarde zoals omschreven in artikel 5.3 van de vaststellingsovereenkomst;
het onder iv. en v. bepaalde op straffe van een ineens aan [bedrijf 2] verschuldigde dwangsom van € 50.000,00 per overtreding;
[bedrijf 2] c.s. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[bedrijf 1] c.s. leggen aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [bedrijf 2] c.s. zijn tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. De gedragingen van [bedrijf 2] zorgen voor onrust binnen [bedrijf 2] . [bestuurder] vervult haar taak als bestuurder daarmee onbehoorlijk en handelt bovendien in strijd met het belang van [bedrijf 2] en de daaraan verbonden onderneming. Het belang van [bedrijf 2] noop ertoe dat [bestuurder] als bestuurder wordt ontslagen, dan wel geschorst. Omdat [bedrijf 1] dit als minderheidsaandeelhouder niet zelf kan bewerkstelligen is noodzakelijk dat de voorzieningenrechter [bedrijf 4] veroordeelt daaraan mee te werken. De handelswijze van [bedrijf 2] rechtvaardigt daarnaast een veroordeling tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst op straffe van een dwangsom. [bedrijf 1] c.s. hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen omdat [bedrijf 2] c.s. – ondanks diverse sommaties van [bedrijf 1] c.s. – de vaststellingsovereenkomst niet nakomen.
3.3.
[bedrijf 2] c.s. voeren verweer. [bedrijf 2] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [bedrijf 1] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[bedrijf 2] c.s. vorderen – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[bedrijf 1] te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis aan [bedrijf 4] en [bedrijf 2] kopieën te verschaffen van de ingediende financieringsaanvragen bij ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. en zonder enige weglating afschriften te verschaffen van de volledige “Bank View Financiering” van ABN AMRO van 24 oktober 2024 alsmede de volledige documentatie van de aangeboden financiering door ING Bank N.V.;
[bedrijf 1] te veroordelen om aan [bedrijf 4] en [bedrijf 2] binnen twee dagen na ontvangst daarvan kopieën te verstrekken van offertes dan wel afwijzingen aangaande de financiering van Uitkoop Groen.
met veroordeling van [bedrijf 1] in de proceskosten.
3.6.
[bedrijf 2] c.s. leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. [bedrijf 1] komt de vaststellingsovereenkomst niet na, nu zij niet voldoet aan de op haar rustende informatieplicht met betrekking tot het verkrijgen van financiering voor de uitkoop van [bedrijf 4] . Nu [bedrijf 1] op grond van de vaststellingsovereenkomst uiterlijk op 1 december 2024 aan de opschortende voorwaarde van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst moet hebben voldaan, heeft [bedrijf 4] er recht op en belang bij om zo snel mogelijk te worden geïnformeerd over de huidige stand van zaken met betrekking tot de financieringsaanvraag.
3.7.
[bedrijf 1] voert verweer. [bedrijf 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 2] c.s., met veroordeling van [bedrijf 2] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
spoedeisend belang
4.1.
[bedrijf 2] c.s. betwisten dat aan de zijde van [bedrijf 1] c.s. sprake is van een spoedeisend belang. Hiertoe voeren [bedrijf 2] c.s. aan dat partijen hun rechtsverhouding bindend in de vaststellingsovereenkomst hebben geregeld en daarin is vastgelegd dat [naam 1] Holding bestuurder van [bedrijf 2] blijft totdat [bedrijf 4] haar aandelen in [bedrijf 2] heeft overgedragen. Volgens [bedrijf 1] c.s. laten de gemaakte afspraken over de uittreding van [bedrijf 2] c.s. onverlet dat zij een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben, nu [bedrijf 2] voortdurend bepalingen uit de vaststellingsovereenkomst overtreedt. [bedrijf 1] c.s. wijzen erop dat [bedrijf 2] recentelijk nog, in strijd met de vaststellingsovereenkomst, medewerkers van [bedrijf 2] heeft benaderd en dat dit zorgt voor onrust binnen [bedrijf 2] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee het spoedeisend belang van [bedrijf 1] c.s. voldoende aannemelijk gemaakt is. Of er vervolgens ook aanleiding is voor het treffen van de door [bedrijf 1] c.s. gevorderde voorzieningen, zal in de hiernavolgende inhoudelijke beoordeling worden bezien.
mediation-clausule
4.2.
[bedrijf 2] c.s. hebben verder aangevoerd dat [bedrijf 1] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat [bedrijf 1] c.s. onderhavig kort geding zijn gestart zonder dat, zoals voorgeschreven in artikel 8.3 van de vaststellingsovereenkomst, eerst mediation is beproefd. De voorzieningenrechter gaat aan het beroep op niet-ontvankelijkheid voorbij. In het geval een partij een procedure aanhangig maakt in weerwil van een mediation-clausule die partijen verplicht eerst mediation te beproeven voordat zij een procedure aanhangig maken, zoals in het onderhavige geval aan de orde, kan de rechter op verzoek van de andere partij de behandeling aanhouden om partijen de gelegenheid geven die verplichtingen alsnog na te komen. De rechter is daartoe evenwel niet verplicht en kan beslissen dat de behandeling niet wordt aangehouden omdat de zaak te spoedeisend is of omdat het zinloos is om mediation te beproeven (ECLI:NL:HR:2024:1078). [bedrijf 1] c.s. hebben, zoals hiervoor geoordeeld, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisende zaak. Daarnaast hebben [bedrijf 1] c.s. aangevoerd dat in haar ogen [bedrijf 2] niets gelegen laat aan de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst. [bedrijf 1] c.s. achten onder die omstandigheden een nieuwe mediation zinloos. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hij door de combinatie van de hiervoor genoemde factoren, en met name wegens het expliciete en het tijdens de zitting herhaalde standpunt van [bedrijf 1] c.s. dat – voor haar – mediation zinloos is, voorbij kan gaan aan het (subsidiaire) verzoek van [bedrijf 2] c.s. om de zaak aan te houden om nogmaals mediation te betrachten.
ontslag, dan wel schorsing van [bestuurder] als bestuurder
4.3.
[bedrijf 1] c.s. vorderen dat [bedrijf 4] moet meewerken aan het ontslag, dan wel de schorsing van [naam 1] Holding als bestuurder van [bedrijf 2] . Volgens [bedrijf 1] c.s. heeft [naam 1] Holding haar taken niet behoorlijk vervuld en handelt zij in strijd met het belang van [bedrijf 2] . De voorzieningenrechter ziet in de standpunten van partijen aanleiding om eerst te beoordelen of sprake is van een tekortschieten van [bedrijf 2] c.s. in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst om daarna te beoordelen of een grond aanwezig is voor het ontslag dan wel schorsing van [naam 1] Holding .
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat door [bedrijf 1] c.s. voldoende aannemelijk is gemaakt dat [bedrijf 2] in strijd met artikelen 5.2 en 5.3 van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. Hoewel [bedrijf 2] een aantal van de aantijgingen van [bedrijf 1] c.s. heeft weersproken, volgt uit de door [bedrijf 1] c.s. gelegde e-mailcorrespondentie dat [bedrijf 2] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 23 augustus 2024, 16 en 17 oktober 2024 per e-mail contact heeft opgenomen met [naam 5] . Dit handelen is in strijd met artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst. Voorts is door [bedrijf 2] niet betwist dat hij op 28 september 2024, 6 en 14 oktober 2024 het bedrijfspand van [bedrijf 2] heeft betreden. Hoewel [bedrijf 2] heeft aangevoerd dat de ratio van artikel 5.3 van de vaststellingsovereenkomst erin is gelegen dat hij zich niet meer met de dagelijkse gang van zaken binnen [bedrijf 2] bemoeit en daarvan geen sprake is geweest nu zijn bezoek uitsluitend buiten kantooruren heeft plaatsgevonden, neemt dit niet weg dat [bedrijf 2] het bedrijfspand zonder afstemming met [naam 2] heeft bezocht zodat daarmee sprake is van schending van artikel 5.3 van de vaststellingsovereenkomst.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de hiervoor vastgestelde tekortkomingen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst niet het ontslag, dan wel de schorsing van [bestuurder] als bestuurder. Ontslag en schorsing zijn naar hun aard de meest verstrekkende maatregelen die genomen kunnen worden tegen een bestuurder. Om in een kort geding procedure tot toewijzing van een dergelijke verstrekkende vordering te kunnen komen moeten voldoende omstandigheden aanwezig die deze maatregelen rechtvaardigen, die bovendien in voldoende mate moeten vaststaan. Bij de beoordeling moet ook het belang van de desbetreffende bestuurder worden meegewogen. Dat sprake is van wanbeleid van [bestuurder] als bestuurder, waarvoor onmiddellijk ontslag of een onmiddellijke schorsing geboden zou zijn, is door [bedrijf 1] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.6.
Hiertoe geldt allereerst dat de [bedrijf 1] c.s. verweten gedragingen zien op feitelijke handelingen van [bedrijf 2] zelf en niet op handelingen van [naam 1] Holding in haar hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 2] . Hoewel [bedrijf 1] c.s. hebben toegelicht dat de gedragingen van [bedrijf 2] een verstorend effect hebben gehad binnen [bedrijf 2] , is onvoldoende aannemelijk geworden dat de bedrijfsvoering van [bedrijf 2] daardoor in dusdanige wijze wordt belemmerd of geschaad dat een ontslag respectievelijk schorsing van [naam 1] Holding noodzakelijk is. Daarbij geldt dat door [bedrijf 1] c.s. naar voren gebracht dat de sloten van het bedrijfspand van [bedrijf 2] inmiddels zijn vervangen, zodat [bedrijf 2] zichzelf daartoe geen toegang meer kan verschaffen. Tevens geldt, zoals hierna onder randnummer 4.9 e.v. wordt geoordeeld, dat overtreding van het tussen partijen overeengekomen contactverbod (zie 5.2 van de vaststellingsovereenkomst), gesanctioneerd kan worden met een dwangsom. Nu [bedrijf 2] geen eigen sleutel meer heeft van [bedrijf 2] en contact van [bedrijf 2] met medewerkers in strijd met artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst met een dwangsom kan worden gesanctioneerd, heeft [bedrijf 1] c.s. voldoende middelen in handen om het door haar gestelde verstorende effect te minimaliseren.
4.7.
Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat partijen in de vaststellingsovereenkomst duidelijke afspraken hebben gemaakt over het terugtreden van [bedrijf 2] c.s. uit [bedrijf 2] . Hoewel door [bedrijf 1] c.s. naar voren is gebracht dat vooralsnog onduidelijk is binnen welke termijn de overdracht van de aandelen van [bedrijf 4] in [bedrijf 2] zal zijn gerealiseerd (en in het verlengde daarvan wanneer [naam 1] Holding als bestuurder terugtreedt), volgt uit de tussen [bedrijf 4] en Grehamer gesloten
letter of intentdat het streven is dat de aandelenoverdracht voor 1 januari 2025 plaatsvindt. Dit brengt mee dat voldoende aannemelijk is dat de uittreding van [bedrijf 2] c.s. uit [bedrijf 2] binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd. [bedrijf 1] c.s. hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie binnen [bedrijf 2] dusdanig nijpend is, dat dit tijdspad niet kan worden afgewacht, ook niet als de overdracht van de aandelen enkele weken later plaatsvindt, en onmiddellijk ontslag of een onmiddellijke schorsing van [naam 1] Holding als bestuurder geboden is.
4.8.
Aldus is onvoldoende aannemelijk geworden dat [naam 1] Holding in zodanig ernstige mate handelt in strijd met de rechten van [bedrijf 2] , dat bij wege van ordemaatregel ontslag, dan wel schorsing van [naam 1] Holding als bestuurder van [bedrijf 2] op zijn plaats is. De vordering onder i. van het petitum (medewerking aan het besluit tot ontslag c.q. schorsing als bestuurder) wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen onder ii. en iii. van het petitum, nu die vorderingen in het verlengde liggen van de vordering onder i.
contact met medewerkers
4.9.
[bedrijf 1] c.s. vorderen verder dat [bedrijf 2] wordt verboden zich op welke manier dan ook in verbinding te stellen met medewerkers van [bedrijf 2] en zich in het bijzonder te onthouden van iedere vorm van contact met [naam 5] , op straffe van een dwangsom.
4.10.
Op grond van artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst heeft [bedrijf 2] zich verbonden om geen contact te zoeken met klanten, leveranciers en medewerkers van [bedrijf 2] , behoudens eventuele verzoeken aan [naam 4] voor informatie in het kader van de overname door Grehamer. Het staat vast dat [bedrijf 2] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 23 augustus 2024, 16 en 17 oktober 2024 contact heeft opgenomen met [naam 5] en zich daarbij zich bovendien op (zeer) negatieve wijze heeft uitgelaten over de persoon en het functioneren van [naam 5] . Hoewel [bedrijf 2] c.s. na de sommatie van de advocaat van [bedrijf 1] c.s. van 17 oktober 2024 geen contact meer heeft gezocht met [naam 5] , is door [bedrijf 1] c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat [bedrijf 2] ook daarna in strijd met artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. In een door [bedrijf 1] c.s. overgelegde verklaring van een medewerker van [bedrijf 2] , niet zijnde [naam 4] , staat dat [bedrijf 2] op 12, 13 en 14 november 2024 telefonisch contact met de desbetreffende medewerker heeft gezocht en hem – volgens de medewerker – op dwingende wijze heeft verzocht contact op te nemen met een potentiële klant van [bedrijf 2] . Ook dit contact is in strijd met de zelfgemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst. Dat [bedrijf 2] , recentelijk nog, heeft gehandeld in strijd met artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst en dit verstorend werkt binnen [bedrijf 2] is daarmee voldoende aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onder deze omstandigheden een kans aanwezig dat [bedrijf 2] artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst niet zonder nadere sancties nakomt.
4.11.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het standpunt van [bedrijf 2] c.s. dat [bedrijf 1] in schuldeisersverzuim verkeert, nu zij haar verplichting om informatie te verstrekken over de aanvraag en verstrekking van financiering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst niet nakomt. Schuldeisersverzuim veronderstelt dat de schuldenaar – in dit geval [bedrijf 2] c.s. – niet kan nakomen uitsluitend doordat een beletsel van de kant van de schuldeiser – in dit geval [bedrijf 1] – bestaat. Dit betekent dat [bedrijf 2] c.s. aannemelijk moet maken dat de nakoming van zijn verbintenis wordt verhinderd doordat [bedrijf 1] de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt. Niet gebleken is dat de vermeende niet-nakoming van [bedrijf 1] – namelijk: het niet voldoen aan haar informatieverplichting – eraan in de weg staat dat [bedrijf 2] zijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst nakomt.
4.12.
Het voorgaande biedt voldoende grond om [bedrijf 2] op straffe van een dwangsom tot nakoming van artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst te veroordelen. De vordering tot een contactverbod met [naam 5] wordt afgewezen. Voor zover [naam 5] een werknemer van [bedrijf 2] is, dan omvat het verbod uit artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst ook het contact met [naam 5] , en heeft de toevoeging om het verbod expliciet op [naam 5] te betrekken geen betekenis. Voor zover [naam 5] niet tot een van de categorieën gerekend kan worden waarvoor het contactverbod geldt, dan ontbreekt het [bedrijf 1] c.s. aan een voldoende belang bij dit gedeelte van de vordering, nu niet valt in te zien op welke wijze de gedragingen van [bedrijf 2] richting [naam 5] in dat geval leiden tot een verstorend effect binnen [bedrijf 2] . Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat in dat geval het hebben van contact en de inhoud daarvan wel door andere wettelijke normen begrensd wordt. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
betreden van bedrijfspand
4.13.
[bedrijf 1] c.s. vorderen verder dat het [bedrijf 2] wordt verboden het bedrijfspand van [bedrijf 2] te betreden, behoudens voor de gevallen en onder de voorwaarde zoals omschreven in artikel 5.3 van de vaststellingsovereenkomst, op straffe van een dwangsom.
4.14.
Gebleken is dat [bedrijf 1] c.s. de sloten van het bedrijfspand van [bedrijf 2] inmiddels heeft vervangen, zodat [bedrijf 2] zichzelf daartoe geen toegang meer kan verschaffen. Onder die omstandigheden heeft [bedrijf 1] c.s. onvoldoende toegelicht welk belang zij nog heeft bij het door haar gevorderde verbod om het bedrijfspand te betreden. Het gevorderde verbod om het bedrijfspand te betreden wordt daarom afgewezen.
slotsom
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat alleen de vordering onder iv. van [bedrijf 1] c.s. wordt toegewezen. Deze vordering is gebaseerd op nakoming door [bedrijf 2] van de vaststellingsovereenkomst. [bedrijf 1] kan als partij bij de vaststellingsovereenkomst de nakoming daarvan zelfstandig afdwingen, zonder verdere betrokkenheid van [bedrijf 2] . Bij deze stand van zaken kan de vraag of [bedrijf 1] de bevoegdheid heeft om [bedrijf 2] in deze procedure rechtsgeldig te vertegenwoordigen verder onbeantwoord blijven.
proceskosten
4.16.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.17.
[bedrijf 2] c.s. voert aan dat [bedrijf 1] haar informatieplicht uit artikel 6.3 van de vaststellingsovereenkomst niet nakomt. Volgens [bedrijf 2] c.s. heeft [bedrijf 1] geen financieringsaanvragen overgelegd. Daarnaast kan uit de concept-offertes die [bedrijf 1] heeft verstrekt niet worden afgeleid of [bedrijf 1] in staat is te voldoen aan haar betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 4] in verband met de uitkoop, omdat [bedrijf 1] veel informatie daarin heeft zwartgelakt.
4.18.
[bedrijf 1] betwist dat zij haar informatieplicht met betrekking tot de financieringsaanvraag niet nakomt. Zij voert aan dat [bedrijf 2] op grond van de vaststellingsovereenkomst slechts hoeft te kunnen toetsen of [bedrijf 1] voldoet aan haar inspanningsverplichting. Volgens [bedrijf 1] is [bedrijf 2] daartoe op basis van de door haar verstrekte informatie voldoende in staat. Volgens [bedrijf 1] ontbreekt het [bedrijf 2] c.s. daarom aan een belang bij toewijzing van de vorderingen in reconventie.
4.19.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 6.3 van de vaststellingsovereenkomst is [bedrijf 1] gehouden om, voordat zij een financieringsaanvraag bij een bank indient, een kopie van de aanvraag aan [bedrijf 2] te sturen en ook kopieën van de daarop volgende offertes dan wel afwijzingen, met dien verstande dat [bedrijf 1] alleen gehouden is de informatie uit die financieringsaanvraag/-aanvragen te verstrekken die [bedrijf 2] redelijkerwijs nodig heeft om te toetsen of [bedrijf 1] aan haar inspanningsverbintenis voldoet en dat geen persoonlijke informatie van [naam 2] en/of [bedrijf 1] met [bedrijf 2] wordt gedeeld.
4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [bedrijf 1] inmiddels – na indiening van de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie – de financieringsaanvragen bij ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en ING Bank N.V. aan [bedrijf 2] c.s. heeft verstrekt en daarnaast ook de “Bank View Financiering” van ABN AMRO van 24 oktober 2024. [bedrijf 2] c.s. hebben op dit moment dan ook geen belang meer bij toewijzing van de vordering onder i. Die vordering wordt daarom afgewezen.
4.21.
Hoewel [bedrijf 1] een e-mailbericht van 20 november 2024 van ABN AMRO heeft verstrekt waarin is opgenomen dat de bank een positieve grondhouding heeft ten aanzien van de aankoop van de aandelen in [bedrijf 2] door [bedrijf 1] , is gebleken dat [bedrijf 1] nog geen kopieën heeft verstrekt van de offertes, dan wel afwijzingen aangaande de financiering van Uitkoop Groen. [bedrijf 1] is daartoe op basis van artikel 6.3 van de vaststellingsovereenkomst wel gehouden. [bedrijf 2] c.s. heeft, mede gelet op het tijdspad dat in de vaststellingsovereenkomst voor de overname van het aandelenbelang van [bedrijf 4] is bepaald, een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder ii. De vordering onder ii. zal daarom worden toegewezen.
proceskosten
4.22.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verbiedt [bedrijf 2] na betekening van dit vonnis zich op welke manier dan ook in verbinding te stellen met medewerkers van [bedrijf 2] , behoudens de gevallen en onder de voorwaarde zoals omschreven in artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [bedrijf 2] om aan [bedrijf 2] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan het onder 5.1. opgenomen verbod voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.6.
veroordeelt [bedrijf 1] om aan [bedrijf 4] en [bedrijf 2] binnen twee dagen na de ontvangst daarvan kopieën te verstrekken van offertes, dan wel afwijzingen aangaande de financiering van Uitkoop Groen;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
5 december 2024.
liv