ECLI:NL:RBDHA:2024:21944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
09/306895-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen in de periode van 6 december 2017 tot en met 15 juli 2021

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van schuldwitwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen, afkomstig uit misdrijf, in de periode van 6 december 2017 tot en met 15 juli 2021. De verdachte, geboren in 1991, was samen met medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken bij een oplichtingszaak waarbij grote sommen geld waren overgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode aanzienlijke bedragen heeft ontvangen, maar niet kon worden bewezen dat hij opzet had op het witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk had moeten vermoeden dat het geld uit illegale bron afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder de overboekingen plaatsvonden. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van opzetwitwassen, maar schuldig bevonden aan schuldwitwassen, medeplegen met [medeverdachte 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze te complex was voor de strafprocedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/306895-21
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 september 2022, 10 oktober 2023 (beide regie) en 6, 9 en 10 december 2024 (inhoudelijke behandeling en sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. de Boorder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2017
tot en met 15 juli 2021 te Buggenum en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedragen van in totaal 1.593.495,55 euro, althans een groot geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In 2020 ontving het Team Criminele Inlichtingen van de politie informatie over de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en ondernemingen met de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’. Gelet op de omvang van de investeringen in deze ondernemingen rees de vraag hoe deze werden gefinancierd. Uit onderzoek van de Serious Crime Taskforce bleek dat [naam] (hierna: [naam] ) grote sommen geld had overgemaakt op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar aanleiding daarvan heeft de politie onderzoek Albatros opgestart. Nadat de politie contact had opgenomen met [naam] werd duidelijk dat hij mogelijk het slachtoffer was geworden van oplichting. Hij heeft aangifte gedaan tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , met als gevolg dat er in totaal vier verdachten zijn aangehouden, onder wie de verdachte.
Uit onderzoek Albatros is gebleken dat [naam] tussen 18 januari 2016 en 15 juli 2021 in totaal bijna € 6,2 miljoen heeft betaald op verschillende bankrekeningen, ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] . Die betalingen staan in deze zaak niet ter discussie, evenals de vraag of er overboekingen ter hoogte van het in de tenlastelegging genoemde bedrag naar de rekeningen op naam van de verdachte zijn gedaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de naar hem overgeboekte geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer [naam] opgelicht voor een bedrag van € 5.579.000,-. [2]
De verdachte en [medeverdachte 1] woonden samen, waren getrouwd en waren samen ondernemers. De verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] Holding B.V. [3]
Naar de verdachte of aan hem gelieerde bankrekeningen is vanaf verschillende rekeningen waar [medeverdachte 1] de beschikking over had in totaal € 1.593.495,55 overgemaakt. [4] Het gaat om bankrekeningen op naam van [medeverdachte 1] en om bankrekeningen op naam van of gelieerd aan medeverdachte [medeverdachte 2] . [5] Deze overboekingen vonden plaats in de periode vanaf december 2017 [6] tot en met 15 juli 2021. [7]
De verdachte wist dat overboekingen ook vanaf de bankrekening van [medeverdachte 2] werden gedaan. Deze rekening werd gebruikt door [medeverdachte 1] . [8] Het geld dat werd ontvangen was bedoeld voor de bedrijven en levensonderhoud. [9] De verdachte heeft een deel van het geld in zijn bedrijf geïnvesteerd en van een deel heeft hij – samen met [medeverdachte 1] – geleefd. [10]
[medeverdachte 1] heeft de verdachte verteld dat het legaal geld is; de verdachte heeft daar verder geen vragen over gesteld. [11] De verdachte wist dat [medeverdachte 1] geld gestort kreeg van [naam] . [12] De verdachte heeft van [medeverdachte 1] te horen gekregen dat zij geld aan [naam] zou hebben geleend en dat zij dat vervolgens kreeg terugbetaald. Over het contact met [naam] werd stiekem gedaan. Het voelde heel ongemakkelijk voor de verdachte. [13] Hij heeft daar wel eens vragen over gesteld aan [medeverdachte 1] ; met het antwoord dat er niets aan de hand was heeft hij genoegen genomen. [14]
Bewijsoverwegingen
Doordat de rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] het slachtoffer [naam] heeft opgelicht, staat vast dat de daaruit ontvangen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Niet in geschil is dat de verdachte het ten laste gelegde bedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt. De discussie spitst zich toe op de vraag of de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Opzetwitwassen?
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich schuldig maakte aan oplichting van [naam] . Van juridisch ‘vol opzet’ op het witwassen is dus geen sprake.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – evenmin bewezen dat sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank is onvoldoende overtuigd van een dergelijke bewustheid bij de verdachte. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de verdachte – ten onrechte – heeft vertrouwd op de mededelingen van zijn toenmalige echtgenote. Dat [medeverdachte 1] de verdachte heeft voorgelogen blijkt ook uit het dossier (bijvoorbeeld de WhatsApp-berichten op p. 516).
De rechtbank komt daarmee tot vrijspraak van opzetwitwassen en – in het verlengde daarvan – van gewoontewitwassen.
Schuldwitwassen?
De vervolgvraag is of de verdachte een strafrechtelijk verwijt valt te maken in die zin dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld een illegale herkomst had. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
De verdachte heeft gedurende een langere periode grote geldbedragen ontvangen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daar komt bij dat deze geldbedragen geregeld via de rekening van een derde, te weten medeverdachte [medeverdachte 2] , werden overgemaakt. Daarmee is de geldstroom in ieder geval deels verhullend van aard geweest. De hoogte van de bedragen, de periode waarover die geldbedragen werden overgemaakt en het deels verhullende karakter van de geldstroom, zijn omstandigheden die nader onderzoek rechtvaardigen. Dat geldt zeker voor degene die als bestuurder en aandeelhouder verantwoordelijk is voor een aantal vennootschappen en zorg moet dragen voor de financiële gezondheid van deze bedrijven. De [bedrijfsnaam] -bedrijven werden in belangrijke mate gefinancierd met deze grote geldbedragen. Het had daarom op de weg van de verdachte gelegen om meer te weten te komen over de herkomst van deze geldbedragen. Met de onduidelijke informatie die hij kreeg van [medeverdachte 1] had hij geen genoegen mogen nemen.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat ook anderen, waaronder een notaris en ervaren verhuurders en wederpartijen, niets door hebben gehad. Nog daargelaten dat niet telkens duidelijk is over welke informatie die andere partijen beschikten, ontslaat de (eventuele) dwaling van anderen de verdachte nog niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat had anders kunnen zijn als de verdachte informatie had gekregen van een daartoe geëquipeerde en betrouwbare partij, op basis waarvan de verdachte mocht veronderstellen dat het geld een legale herkomst had. Dat is echter niet gebleken. Het kan zo zijn dat de verdachte genoegen heeft genomen met de antwoorden van [medeverdachte 1] omdat zij echtgenoten waren, maar in dit geval waren er voor de verdachte zoveel redenen om vragen te stellen over de herkomst van het geld, dat hij niet met die antwoorden mocht volstaan. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen. De verdachte heeft dit bovendien in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] gedaan. De bedragen werden immers via haar bankrekeningen danwel door haar georganiseerde bankrekeningen aan de verdachte overgemaakt. En voorts werd het geld aangewend voor het (gezamenlijke) levensonderhoud van de verdachte en [medeverdachte 1] en is het geïnvesteerd in de [bedrijfsnaam] bedrijven waarbij de verdachte en [medeverdachte 1] samen betrokken waren.
Het medeplegen van schuldwitwassen kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2017 tot en met 15 juli 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen van in totaal 1.593.495,55 euro, verworven en voorhanden gehad en
daarvangebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit.
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf moet worden bekeken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.
Op de bankrekeningen van de verdachte en van de aan hem gelieerde [bedrijfsnaam] -bedrijven is in een periode van drieënhalf jaar ruim anderhalf miljoen euro overgemaakt. Dit geld is door de toenmalige partner/echtgenote van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , verkregen via een geraffineerde oplichting. De verdachte heeft dit geld gebruikt voor zijn eigen levensonderhoud maar heeft het ook geïnvesteerd in de bedrijven die hij in nauwe betrokkenheid met de medeverdachte heeft opgezet. De verdachte heeft jaren op luxueuze wijze geleefd en heeft zich met zeer beperkte ondernemerservaring en zonder gedegen navraag naar de herkomst van het geld, verbonden aan grote investeringen.
De rechtbank ziet in het dossier dat [medeverdachte 1] degene is geweest die het initiatief gehad heeft in het witwassen van het geld dat zij via oplichting had verkregen. Via haar bankrekeningen is het geld immers bij de verdachte terechtgekomen.
De rechtbank rekent het de verdachte echter aan dat hij bij de enorme bedragen die hij ontving onvoldoende navraag heeft gedaan naar de herkomst van dat geld. De rechtbank begrijpt dat tussen de verdachte en [medeverdachte 1] als echtgenoten een vertrouwens- en liefdesrelatie bestond, en zij ziet ook sterke aanwijzingen dat de verdachte door [medeverdachte 1] is voorgelogen over de herkomst van het geld en haar financiële omstandigheden. De verdachte had echter in de hoeveelheid geld, het feit dat het geld werd overgemaakt vanaf rekeningen van familie en vrienden van [medeverdachte 1] en de wijze waarop het geld werd geïnvesteerd in de [bedrijfsnaam] -bedrijven, aanleiding moeten zien om veel meer onderzoek te doen. In plaats daarvan heeft hij zelf jarenlang geprofiteerd en in luxe geleefd en zich gepresenteerd als succesvolle ondernemer. Door de investeringen in de bedrijven heeft de verdachte geld van misdrijf afkomstig in de legale economie gebracht en heeft hij betrokkenen bij zijn bedrijven en investeringen in financiële problemen gebracht. Dit soort handelen veroorzaakt maatschappelijke onrust en brengt financieel nadeel toe aan de economie.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 oktober 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De straf
Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het volgende. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gewoontewitwassen maar van het medeplegen van schuldwitwassen. Op schuldwitwassen staat een gevangenisstraf van maximaal twee jaren.
De verdachte heeft 18 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee de lange duur waarin het enorme geldbedrag van ruim anderhalf miljoen euro is witgewassen door de verdachte en het feit dat hij ook heeft geprofiteerd van het beschikbare geld.
In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat de verdachte als bestuurder en enig aandeelhouder van de [bedrijfsnaam] -bedrijven alleen verantwoordelijk is voor de schulden en de faillissementen die zijn ontstaan door de investeringen die (vooral) op initiatief van [medeverdachte 1] zijn gedaan. De verdachte is hiermee degene die als 33-jarige achterblijft met torenhoge schulden en daardoor financieel voor jaren aan de grond zit.
Overschrijding redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek tegen de verdachte heeft geresulteerd in de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte op 23 november 2021. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 24 december 2024 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van één jaar en één maand. De termijnoverschrijding is veroorzaakt door het meermalen wisselen van advocaat door [medeverdachte 1] en is niet aan de verdachte toe te rekenen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet opnieuw vast moet komen te zitten. De verdachte moet in de gelegenheid zijn om te werken aan mogelijkheden om van zijn schulden af te komen. De rechtbank zal aan de verdachte de maximale werkstraf van 240 uur opleggen. Daarnaast ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen. De proeftijd bij de voorwaardelijke straf wordt vastgesteld op één jaar, omdat het vonnis een jaar langer op zich heeft laten wachten.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.593.495,55, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtstreeks door de benadeelde partij geleden materiële schade, maar dat het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering zal in dit geval niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en bij de civiele rechter moeten worden aangebracht.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij het bepalen van de betalingsverplichting aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het voordeel dat de verdachte uit het bewezenverklaarde feit genoten heeft. In dit geval met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering te ingewikkeld is en verdere behandeling daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding op zal leveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij ziet op de schade die is ontstaan doordat de heer [naam] , ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 1] , een totaalbedrag van circa 6,2 miljoen euro heeft overgeboekt. Een deel daarvan is door [medeverdachte 1] overgemaakt naar bankrekeningen van de verdachte. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf, te weten de oplichting gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 1] . Doordat het geld van [naam] via de bankrekeningen van de verdachte is overgeboekt naar andere rekeningen en is gebruikt voor levensonderhoud en investeringen, bestaat er een rechtstreeks verband tussen het witwassen door de verdachte en de schade.
De rechtbank acht het bij het bepalen van de omvang van de betalingsverplichting noodzakelijk dat recht wordt gedaan aan de omvang van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte (geen opzetwitwassen, maar medeplegen schuldwitwassen), maar ook aan de onderlinge verhoudingen van alle bij het onderzoek Albatros betrokken verdachten en hun individuele rol in het geheel.
Gelet op de duur van de bewezenverklaarde pleegperiode, de hoeveelheid overboekingen en het grote verschil in omvang van de overgeboekte geldbedragen, zou het bepalen van de hoogte van de betalingsverplichting per verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank, voor zover de goederen niet reeds zijn teruggegeven, de teruggave aan [de verdachte] gelasten van de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 en 46 t/m 52 genoemde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat die straf
in zijn geheelniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (één) jaarvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 (twee) uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan [de verdachte] van de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 en 46 t/m 52 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Inventaris uit loods (D1), (omschrijving: DHRBB21008 705267);
  • 1 STK Inventaris uit loods (D2), (omschrijving: DHRBB21008 705272);
  • 1 STK Inventaris uit winkel (D3), (omschrijving: DHRBB21008 705216);
  • 1 STK Inventaris uit winkel (D6), (omschrijving: DHRBB21008 705262);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008 697482, iMac Pro);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008 697486, Apple iMac pro);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008 697485, Apple);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008 697524, zilver, merk: Apple);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008697502, zwart, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel, (omschrijving: DHRBB21008 697521, wit, merk: Apple iPhone);
  • 1 STK Computer, (omschrijving: DHRBB21008 697434, wit, merk: Apple).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
Bijlage I –Bewijsmiddelen en bewijsmotivering oplichting

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Albatros met het onderzoeksnummer DHRBB21008, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche (doorgenummerd pagina 1 t/m 3153).
2.In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen en bijbehorende bewijsmotivering opgenomen, die redengevend zijn voor de vaststelling van dit feit.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 6 december 2024.
4.Proces-verbaal van bevindingen AMB.180, opgemaakt op 14 maart 2022, p. 1539 en p. 1546.
5.Idem.
6.Proces-verbaal van bevindingen AMB.012, opgemaakt op 10 september 2021, p. 309.
7.Proces-verbaal van bevindingen AMB.075, opgemaakt op 18 november 2021, p. 761.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002.2, opgemaakt op 25 november 2021, p. 2242.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002.2, opgemaakt op 25 november 2021, p. 2243.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002.2, opgemaakt op 25 november 2021, p. 2245.
11.Idem.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002.3, opgemaakt op 2 december 2021, p. 2299.
13.Idem.
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 6 december 2024.