ECLI:NL:RBDHA:2024:21931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/09/675526 / JE RK 24-2030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 17 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [de minderjarige] belast is met het ouderlijk gezag en dat [de minderjarige] momenteel in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft eerder op 19 december 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 januari 2025.

Tijdens de zitting op 17 december 2024 zijn verschillende belanghebbenden aanwezig geweest, waaronder de moeder, de pleegouders en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling. De moeder heeft aangegeven dat zij instemt met de verlenging van de maatregelen voor een jaar, en de pleegvader heeft ook zijn steun voor het gewijzigde verzoek van de gecertificeerde instelling uitgesproken. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder, die kampt met een licht verstandelijke beperking, in overweging genomen, evenals de behoefte van [de minderjarige] aan stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders te herstellen en om een goede zorgregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 januari 2026. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/675526 / JE RK 24-2030
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden,
[de plegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de pleegvader],
hierna te noemen de pleegvader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 november 2024;
  • het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling van 11 december 2024, waaruit blijkt dat zij akkoord gaan met behandeling van het verzoek bij rechtbank Den Haag;
  • het e-mailbericht van de pleegouders van 11 december 2024, waaruit blijkt dat zij akkoord gaan met behandeling van het verzoek bij rechtbank Den Haag;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 11 december 2024, waaruit blijkt dat de moeder akkoord gaat met behandeling van het verzoek bij rechtbank Den Haag;
  • het advies van 12 december 2024 van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
  • het bericht van de advocaat met bijlage van 16 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de grootvader moederszijde (als toehoorder);
  • de pleegvader;
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De pleegmoeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegmoeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 december 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 3 januari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 december 2023 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 3 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd in die zin dat zij verzoeken om een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
3.2.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de gecertificeerde instelling het volgende ter zitting naar voren gebracht. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift was de situatie anders dan deze nu is. Hoewel de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders over het algemeen goed verloopt, is er eind november 2024 een breuk in de samenwerking ontstaan rondom de bezoekmomenten met de moeder. Hierdoor is het van belang dat er herstelgesprekken worden gevoerd. Daarnaast zal de komende periode in overleg met alle betrokkenen een goede zorgregeling moeten worden vastgesteld. De verzochte verlenging van zes maanden is te kort om de samenwerking te herstellen en tot een goede zorgregeling te komen. Gelet daarop wijzigt de gecertificeerde instelling haar verzoek in die zin dat zij verzoeken om een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder heeft de advocaat ter zitting naar voren gebracht dat de moeder achter een verlening van de maatregelen voor de duur van een jaar staat. De moeder wil dat [de minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen en is zich bewust dat er niet meer wordt gewerkt aan een terugplaatsing. Het is niet helemaal goed verlopen met het vaststellen van de zorgregeling, waardoor er wrijvingen zijn ontstaan. Hierdoor zijn er nog losse eindjes ontstaan. Het is van belang dat de gecertificeerde instelling het komende jaar betrokken blijft, zodat de moeder en de pleegouders de jeugdbeschermer kunnen raadplegen. Het heeft de voorkeur om de herstelgesprekken met een mediator in familiezaken te voeren, zodat een onafhankelijk iemand de moeder en de pleegouders daarin kan begeleiden. Daarnaast is het belangrijk dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling. Binnenkort zal de jeugdbeschermer een verzoek indienen tot vaststellen van een zorgregeling.
4.2.
De pleegvader heeft ter zitting aangegeven dat hij en de pleegmoeder instemmen met het gewijzigde verzoek van de gecertificeerde instelling. De afgelopen periode zijn er bepaalde dingen voorgevallen waar over gesproken moet worden. De pleegvader heeft er vertrouwen in dat de samenwerking met de moeder hersteld zal worden. Hier is echter nog wel meer tijd voor nodig.

5.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
5.1.
Ingevolge artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende minderjarigen de rechter bevoegd van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek volgen de minderjarigen de woonplaats van degene die het gezag over hen uitoefent. De moeder staat volgens de basisregistratie personen sinds 2 september 2024 ingeschreven in de gemeente [woonplaats 1] . Dit brengt met zich mee dat formeel de rechtbank Midden-Nederland relatief bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 270 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijft verwijzing naar de relatief bevoegde rechter achterwege indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.
5.2.
Op 11 december 2024 heeft de gecertificeerde instelling, de advocaat namens de moeder en de pleegouders per e-mailbericht laten weten dat zij geen verwijzing wensen. De kinderrechter acht zich daarom bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De moeder kampt met een licht verstandelijke beperking en een sociaal emotionele ontwikkelingsachterstand, waardoor zij moeite heeft met het maken van weloverwogen keuzes en het overzien van gevolgen. [de minderjarige] heeft in zijn korte leven al veel wisselingen van woonplaats meegemaakt en heeft daardoor behoefte aan een vaste en vertrouwde opvoeder. Sinds februari 2023 verblijft [de minderjarige] in het huidige pleeggezin en het gaat daar goed met hem. Het is van belang dat deze stabiele plaatsing wordt voortgezet. Voor alle belanghebbenden is duidelijk dat [de minderjarige] zal opgroeien bij de pleegouders en dat er niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder. [de minderjarige] ziet de moeder en de grootouders moederszijde om de week op donderdag. Daarnaast logeert [de minderjarige] eens per maand met de moeder bij de grootouders moederszijde. De samenwerking tussen de moeder en de pleegouders verloopt over het algemeen goed.
5.5.
In november 2024 heeft een klein voorval rondom de bezoekmomenten ervoor gezorgd dat er wat onrust is ontstaan. Hierdoor is het van belang dat er met de moeder en pleegouders herstelgesprekken gaan plaatsvinden, zodat de goede samenwerking hersteld wordt. De advocaat van de moeder heeft ter zitting de voorkeur uitgesproken dat de herstelgesprekken worden geleid door een onafhankelijke mediator in familiezaken. De gecertificeerde instelling zal de regie voeren rondom het plannen van de herstelgesprekken. Het is van belang dat de herstelgesprekken met enige voortvarendheid worden gepland, zodat de samenwerking snel hersteld kan worden. De kinderrechter gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling in overleg met alle belangrijke betrokkenen een passende zorgregeling zal vaststellen. Naar verwachting zal hier enige tijd voor nodig zijn. Zo nodig kan een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter wijst er tenslotte op dat de Raad in zijn advies van 12 december 2024 aangeeft dat het belangrijk is dat er over een langere periode wordt gekeken of de samenwerking positief blijft lopen. Wanneer blijkt dat de spanningen blijven terugkomen zal de gecertificeerde instelling moeten overwegen of onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel passend is.
5.6.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het gewijzigde verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 3 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 3 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier, en op schrift gesteld op 23 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.