ECLI:NL:RBDHA:2024:21914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
09/256889-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsuitsluiting voor woninginsluipingen wegens stelselmatige observatie zonder machtiging

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 en 22 september 2022 in Delft en Rijswijk heeft geprobeerd in te breken in verschillende woningen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van diefstal en belediging van ambtenaren. Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de officier van justitie mr. B. Verheesen zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs, verkregen door stelselmatige observatie zonder de vereiste machtiging op basis van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, niet kan bijdragen aan de bewijsvoering. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 4, omdat er onvoldoende wettig bewijs was. Voor de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op diefstal van een elektrische fiets en belediging van politieambtenaren, heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/256889-22
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te Curaçao,
BRP-adres: [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 december 2024).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Verheesen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 september 2022 te Delft, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning staat, [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meer zwarte rugzak(ken) met inhoud en/of een wit/beige linnen tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te Rijswijk een elektrische damesfiets (merk: Vogue), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te Rijswijk opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent eenheid Den Haag en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent eenheid Den Haag en/of [inspecteur] inspecteur eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid,
mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/hun de woorden toe te voegen: "Kankerlijers" en/of "homo" en/of "kankerofficier" en/of "kanker blanken" en/of "vieze flikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door richting die [inspecteur] zijn middelvinger(s) op te steken;
4
hij in de periode van 21 tot en met 23 september 2022 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, in een of meer woningen en/of op een of meer besloten erven waarop een woning staat, [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, dat geheel of ten dele aan de bewoners van de [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
- op 21 september 2022, omstreeks 23:14 uur, de tuin van [adres 3] in Delft is ingelopen en/of heeft geprobeerd de deur van deze woning te openen en/of aan de deur van deze woning heeft gevoeld; en/of
- op 21 september 2022, omstreeks 23:30 uur, de tuin van [adres 4] is ingelopen en/of een raam en/of schuifdeur heeft geprobeerd te openen en/of aan een raam en/of schuifdeur heeft gevoeld; en/of
- op 22 september 2022, omstreeks 23:40 uur, aan de deur heeft gevoeld van de woning gelegen aan [adres 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van de feiten 1 en 4 moet worden vrijgesproken omdat de bewijsmiddelen waar de verdenking voor deze feiten op is gebaseerd onrechtmatig zijn verkregen en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de aanwezige bewijsmiddelen in samenhang met de door de verdachte gegeven verklaring niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring. Ten aanzien van feit 3 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uitsluiting van het door middel van stelselmatige observatie verkregen bewijs
De rechtbank stelt voorop dat van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) sprake is, indien de observaties in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, het doel, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 Politiewet 2012 en artikel 141 Sv en artikel 142 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Uit het strafdossier volgt dat de politie op 13 september 2022 en op 19 september 2022 een camera heeft geplaatst gericht op de portiekdeur van de flat waar verdachte woont. Deze observatie is ingezet met toestemming van de officier van justitie op grond van artikel 3 Politiewet 2012. Met behulp van de camera is het portiek van de woning van de verdachte voor een periode van 14 dagen (met een onderbreking van een aantal uren op 19 september 2022) geobserveerd door de politie. In dezelfde periode, op 21 en 22 september 2022, is de verdachte geobserveerd en gevolgd vanaf zijn woning door politieagenten.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde observatie van de verdachte, in aanmerking genomen de lange duur van de observatie, het gebruik van een technisch hulpmiddel, de gerichtheid daarvan op de woning van de verdachte en het daarnaast in dezelfde periode tweemaal volgen van de verdachte vanaf zijn woning, geschikt is om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Voor een dergelijke observatie is een bevel op grond van artikel 126g Sv vereist, welk bevel ontbrak. De rechtbank stelt vast dat onder deze omstandigheden een meer dan beperkte inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Hiermee rekening houdend is de rechtbank van oordeel dat de door middel van de stelselmatige observatie in die periode verkregen bewijsmiddelen in overeenstemming met artikel 359a Sv lid 1 onder b niet kunnen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten.
Conclusie
Aangezien de (processen-verbaal met uitwerking van de) camerabeelden en het procesverbaal van bevindingen over de observatie door politieagenten hun basis vinden in stelselmatige observatie in een periode dat daar geen wettelijke basis voor bestond, kunnen deze niet bijdragen aan het bewijs. Buiten deze processen-verbaal bevat het strafdossier geen bewijsmiddelen waar de betrokkenheid van de verdachte bij feiten 1 en 4 uit blijkt. De rechtbank zal de verdachte om die reden van de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek Malta / DH5R022042, van de Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 163).
Feit 2
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 9 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 43-46):
Op 7 oktober 2022, omstreeks 18:30 uur, heeft mijn man de fiets in de schuur aan de
achterzijde van onze woning geplaatst. De fiets stond aan de lader.
De fiets betreft een elektrische fiets van het merk Vogue.
Op 8 oktober 2022, omstreeks 09:30 uur, zag ik dat mijn fiets en de lader niet meer in de schuur waren.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 26-27):
Op 7 oktober zag ik, verbalisant [verbalisant] een man op de fiets, gekleed in een zwarte jas, een rode trainingsbroek en witte sneakers. Ik zag dat hij stopte bij een fiets, op de Broekmolenweg. Ik zag dat deze fiets op de stoep stond. Ik zag dat hij tussen de 2 fietsen in bleef staan. Vervolgens zag ik dat de man nu met allebei de fietsen in de richting van de Vrijebanselaan reed.
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 8 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 28-29):
Op 7 oktober 2022 omstreeks 23:38 uur, hield ik op de locatie Sint Jorisweg, Delft, als verdachte aan: [de verdachte] . Ik zag [de verdachte] met twee fietsen. Ik zag dat beide
fietsen damesmodellen waren. Ik zag dat beide fietsen elektrische fietsen betroffen
en ik zag dat één van de fietsen ook een oplader op de bagagedrager had liggen.
Feit 3
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2022 (p. 100-101);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2022 (p. 103-104);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2022 (p. 105-106).
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 2
De verdachte is in de avond van 7 oktober 2022 aangehouden in de buurt van de kruising van Aan ’t Verlaat en de Sint Jorisweg in Rijswijk, nadat hij kort daarvoor door agenten in burger was opgemerkt op de Broekmolenweg in Rijswijk. Eén van de twee fietsen die de verdachte bij zich had bleek diezelfde avond gestolen te zijn uit de schuur in de achtertuin van een woning gelegen aan de Delftweg in Rijswijk, zo’n 100 meter van de plaats waar de verdachte voor het eerst door de agenten in burger is opgemerkt.
De verklaring van de verdachte over het bezit van de gestolen fiets was dat hij deze heeft gekocht van een derde persoon. Echter, de verklaring zoals de verdachte die bij de politie heeft afgelegd en de verklaring die de verdachte bij de rechter-commissaris en ter zitting heeft afgelegd, komen niet overeen. Zowel de bedragen waarvoor als de moment(en) waarop de verdachte de fiets(en) zou hebben gekocht, verschillen in genoemde verklaringen. De rechtbank schuift de verklaringen van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Een agent in burger heeft gezien dat dat de verdachte op de avond van zijn aanhouding een van de twee fietsen zag staan op de stoep en toen deze fiets meenam.
Gelet op de korte afstand tussen de plaats waar de verdachte is gezien en de plaats waar de fiets is gestolen, het korte tijdsverloop tussen het moment waarop de eigenaar de fiets voor het laatst heeft gezien en het moment dat de verdachte ermee is gezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de elektrische fiets heeft gestolen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 7 oktober 2022 te Rijswijk een elektrische damesfiets (merk: Vogue) die geheel of ten dele aan [naam 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te Rijswijk opzettelijk ambtenaren, te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent eenheid Den Haag en [hoofdagent 2] , hoofdagent eenheid Den Haag en [inspecteur] , inspecteur eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "Kankerlijers" en "homo" en "kankerofficier" en "kanker blanken" en "vieze flikkers", en door richting die [inspecteur] zijn middelvingers op te steken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 76 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling voor alleen feit 3 volstaan moet worden met een geldboete, en bij (ook) een veroordeling voor feit 2 de straf beperkt moet worden tot een gevangenisstraf maximaal gelijk aan de duur van het voorarrest. In het geval van een veroordeling voor (ook) feiten 1 en/of 4 dient de mogelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt , voorwaardelijk te worden opgelegd met een proeftijd van maximaal 1 jaar, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het lange schorsingskader waar verdachte zich al aan heeft geconformeerd. De verdediging heeft verzocht de verdachte gelet op zijn fysieke gesteldheid geen taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets uit een schuur in de achtertuin van een woning. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat mensen moeten hebben voor hun eigendommen op hun eigen terrein. Feiten als deze veroorzaken niet alleen financiële schade, maar veroorzaken ook veel hinder en overlast voor de slachtoffers en de omgeving. De verdachte heeft hier geen oog voor gehad maar alleen gehandeld uit eigen (financieel) gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van drie agenten tijdens de uitoefening van hun publieke taak. Deze belediging getuigt van een gebrek aan respect voor deze politiemedewerkers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 oktober 2024. De rechtbank constateert dat de verdachte kort voor de bewezenverklaarde feiten ook is veroordeeld voor (deels) vergelijkbare feiten. Tevens constateert de rechtbank dat de verdachte in de afgelopen twee jaar niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 november 2024. Uit dit advies volgt dat bij de verdachte sprake is van psychiatrische problematiek en middelenproblematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft blijkens het reclasseringsadvies beperkt inzicht in de problemen van zijn eigen gedrag, hetgeen zijn leerbaarheid negatief beïnvloedt. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt bij diefstal van een elektrische fiets vermeld een taakstraf en bij belediging van een politieagent een geldboete. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de diefstal van de elektrische fiets niet op straat heeft plaatsgevonden, maar uit een dichte schuur in de achtertuin van een woning in de avonduren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, deels voorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal bij het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf bepalen op 16 dagen en een proeftijd vaststellen op twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 57, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
diefstal
ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam, meermalen gepleegd
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
16 (ZESTIEN) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 6] , 2521 EN te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling wordt voortgezet aangezien deze al is gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling en detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Heijkoop, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
Mr. A. Tsjapanova is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.