ECLI:NL:RBDHA:2024:21912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.46702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 29 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, na de aanhouding van de eiser wegens het overtreden van een gebiedsverbod. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn aanhouding en de daaropvolgende bewaring, stellende dat hem nooit een gebiedsverbod was uitgereikt en dat zijn strafzaak was geseponeerd. De rechtbank heeft de zaak op 2 december 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van eiser rechtmatig was, omdat er voldoende bewijs was dat hij een gebiedsverbod had gekregen, ook al was dit niet in het dossier aanwezig. De rechtbank volgde de argumenten van de minister en concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheden of discriminatoir optreden. De rechtbank stelde vast dat de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat eiser niet had aangetoond dat een lichter middel effectief zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 december 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.46702
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat de aanhouding op 29 oktober 2024 onrechtmatig is, en daarmee ook de opvolgende maatregel van bewaring. Eiser is aangehouden op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij een gebiedsverbod zou hebben overtreden. Eiser betoogt dat dit onrechtmatig was, omdat hem nooit een gebiedsverbod is uitgereikt. Volgens eiser blijkt uit het feit dat zijn strafzaak later is geseponeerd ook dat de aanhouding onrechtmatig was. Eiser stelt dat de rechtbank in dit geval het strafrechtelijk voortraject moet toetsen, omdat er sprake is van misbruik van bevoegdheden en discriminatoir handelen. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van 18 juli 2023 van rechtbank Den Haag,
zittingsplaats Amsterdam.1 Eiser stelt ook dat sprake is van een verkapt vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Ook in dat geval moet de rechtbank de aanhouding toetsen.
3. Eiser voert subsidiair aan dat de rechtbank de voornoemde onregelmatigheden in ieder geval moet meenemen in een belangenafweging. Eiser stelt dat deze belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
4. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van aanhouding van 29 oktober 2024 op ambtseed is opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten een melding hadden gekregen omdat er een persoon in een boot lag te slapen en dat de melder eiser heeft aangewezen als de slapende persoon. De verbalisanten hebben eiser daarom staande gehouden en gevraagd om zijn identiteitsbewijs. Bij controle in de politiesystemen bleek dat eiser een lopend 3 maanden verbod had voor het centrum van Amsterdam. Hierna is eiser aangehouden voor het overtreden van het gebiedsverbod. Eiser heeft op zitting desgevraagd verklaard dat hij een plattegrond heeft gekregen met daarop gebieden waar hij zich niet mocht bevinden. Uit het voorgaande blijkt dat er een gebiedsverbod was opgelegd en dat dit de aanleiding was voor de aanhouding. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid of discriminatoir optreden. Het feit dat het gebiedsverbod zich niet in het dossier bevindt is onvoldoende om aan te nemen dat het niet is opgelegd. Ook het feit dat de strafzaak is geseponeerd, betekent niet per definitie dat de aanhouding onrechtmatig was.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Alleen als de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. De toetsing van de vereisten voor de rechtmatigheid van de bewaring gaat dus niet zo ver dat de bewaringsrechter buiten de grenzen van het geding mag treden door de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te toetsen.2 De rechtbank oordeelt dat – mede gelet op hetgeen in 4 is overwogen – geen sprake is geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijke staandehouding van eiser en ziet dan ook geen aanleiding voor een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. ECLI:RBDHA:2023:10712.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:190.
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen in samenhang bezien de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast en voert daartoe aan dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om zelfstandig een vlucht naar Algerije te boeken.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Zo heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats. Ook heeft eiser zich in het verleden onttrokken aan een aan hem opgelegde meldplicht. De stelling van eiser dat hij over voldoende middelen beschikt om zelf een vlucht naar Algerije te boeken, is onvoldoende om te concluderen dat de minister gebruik had moeten maken van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. Ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 december 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.