In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorzieningen, ingediend door een vrouw in een familierechtelijke kwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T. Wernsen, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om de minderjarige kinderen aan haar toe te vertrouwen. De man, vertegenwoordigd door mr. E. Leentjes, voerde verweer tegen deze verzoeken. Tijdens de zitting op 8 november 2024 werd duidelijk dat de man per 13 november 2024 voor een jaar naar Tsjaad vertrekt voor zijn werk bij Artsen zonder Grenzen en pas in februari 2025 weer in Nederland zal zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen belang heeft bij de door haar verzochte voorzieningen, aangezien de man gedurende zijn verblijf in Tsjaad geen gebruik kan maken van de echtelijke woning en er geen fysiek contact tussen de man en de kinderen zal zijn. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van de vrouw afgewezen wegens gebrek aan belang. De beslissing is genomen door mr. A.M.M. Vingerling, die tevens kinderrechter is, en is uitgesproken op de openbare zitting.