ECLI:NL:RBDHA:2024:2188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische vreemdeling niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling. De eiser had op 4 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, gezien de eerdere asielaanvraag van de eiser in Duitsland op 19 mei 2022. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 februari 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De eiser betwistte het bestreden besluit en voerde aan dat Duitsland niet kon worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er systeemfouten in de Duitse asielprocedure zouden zijn. Hij stelde dat hij geen kosteloze rechtsbijstand had ontvangen en dat er een risico op indirect refoulement bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat Duitsland, door het terugnameverzoek te aanvaarden, had toegezegd de asielaanvraag van de eiser te behandelen en dat de bewijslast bij de eiser lag om aan te tonen dat er sprake was van systeemfouten.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de eiser niet had aangetoond dat er een reëel risico op indirect refoulement bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 4 augustus 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 19 mei 2022 in Duitsland al een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. [2] Op 21 september 2023 hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Duitsland zijn systeemfouten in de asielprocedure aanwezig. Zo heeft eiser in Duitsland geen kosteloze rechtsbijstand ontvangen, terwijl hij hier op grond van artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [3] wel recht op had. Vanwege de kosten van de rechtsbijstand heeft eiser afgezien van het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de (lagere) Duitse rechter, waardoor hij ook geen effectieve rechtsbescherming heeft genoten. Verder stelt eiser dat Duitsland systematisch een foutief beleid voert ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Jemen. Anders dan Nederland voert Duitsland geen 15c-beleid. Bij overdracht aan Duitsland is daarom sprake van een risico op (in)direct refoulement. Eiser vindt dat verweerder zijn asielaanvraag daarom inhoudelijk moet behandelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het is niet in geschil dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van eiser.
5. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek heeft Duitsland toegezegd dat eisers asielverzoek zal worden behandeld. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt aangenomen dat Duitsland daarbij de Europese asielrichtlijnen en verdragsrechtelijke verplichtingen in acht neemt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder daar niet van uit mag gaan. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat het stelsel van rechtsbescherming in Duitsland in strijd is met de verplichtingen uit de Procedurerichtlijn. Uit eisers verklaringen volgt dat hij zich tot een advocaat heeft gewend na de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hieruit blijkt dat eiser daadwerkelijk rechtsbescherming heeft genoten. Eiser heeft vervolgens afgezien van het instellen van hoger beroep. Niet is gebleken dat eiser op enig moment heeft verzocht om vergoeding van zijn kosten of heeft geklaagd bij de (hogere) Duitse autoriteiten over het ontbreken van kosteloze rechtsbijstand.
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie [4] van 30 november 2023 [5] volgt dat de rechter van een verzoekende lidstaat niet mag toetsen of er sprake is van een risico op indirect refoulement, tenzij hij heeft vastgesteld dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Uit de uitspraak van de Afdeling [6] van 6 juli 2022 [7] volgt dat een verschil in het beschermingsbeleid van lidstaten zo’n systematische tekortkoming kan opleveren. Het uitgangspunt is dat alle lidstaten het principe van non-refoulement respecteren. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Daarnaast moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de (hoogste) rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. [8]
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de hierboven genoemde bewijslast voldaan. Eiser heeft niet met algemene informatie onderbouwd dat tussen Nederland en Duitsland sprake is van een verschil in beschermingsbeleid voor vreemdelingen met de Jemenitische nationaliteit. Met het uitsluitend overleggen van het besluit op zijn asielaanvraag en met de uitspraak van een (lagere) Duitse rechter, heeft eiser daarnaast niet aangetoond dat sprake is van een systematisch gebrek waartegen de hoogste Duitse rechter hem niet zal beschermen.
9. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de Duitse asielprocedure, is verder onderzoek of na de overdracht van eiser in Duitsland een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat niet aan de orde.
10. Tot slot is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Eisers verklaringen dat hij al lange tijd in de asielprocedure zit en is gescheiden van zijn gezin, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om de behandeling van eisers asielaanvraag (onverplicht) aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2023:934.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie rechtsoverweging 8.3 van de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.