ECLI:NL:RBDHA:2024:2188
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Jemenitische vreemdeling niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling. De eiser had op 4 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, gezien de eerdere asielaanvraag van de eiser in Duitsland op 19 mei 2022. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 februari 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De eiser betwistte het bestreden besluit en voerde aan dat Duitsland niet kon worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er systeemfouten in de Duitse asielprocedure zouden zijn. Hij stelde dat hij geen kosteloze rechtsbijstand had ontvangen en dat er een risico op indirect refoulement bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat Duitsland, door het terugnameverzoek te aanvaarden, had toegezegd de asielaanvraag van de eiser te behandelen en dat de bewijslast bij de eiser lag om aan te tonen dat er sprake was van systeemfouten.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de eiser niet had aangetoond dat er een reëel risico op indirect refoulement bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.