ECLI:NL:RBDHA:2024:21872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
09/168214-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring vervoer en handel in verdovende middelen met vrijspraak voor ketamine

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren en handelen in verdovende middelen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon met een politiecontrole op 21 mei 2024 in Gouda, waar de verdachte in zijn auto een doos met amfetamine werd aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van ongeveer 25 kg amfetamine, 0,2 gram cocaïne en 4 XTC-pillen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk amfetamine had vervoerd en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van feit 1, maar sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot ketamine, omdat niet bewezen kon worden dat deze in strijd met de Geneesmiddelenwet was verhandeld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank legde ook een verbeurdverklaring op van een geldbedrag van € 205,- dat in beslag was genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/168214-24
Datum uitspraak: 5 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] te [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de PI [plaats], locatie [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 augustus 2024 (pro forma) en 21 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 mei 2024 te Gouda opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-ongeveer 25 kg amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
-0,83 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
-4 pillen van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA (XTC),
zijnde (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2021 tot en met 20 mei 2024 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3MMC,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of MDA en/of GHB en/of 3MMC,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 20 mei 2024 te Gouda, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid aan geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten Ketamine, in voorraad heeft gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand heeft gesteld.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat het voor de cocaïne gaat om een hoeveelheid van 0,2 gram. Voor het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak, namelijk voor wat betreft de periode van 1 juni 2021 tot en met 2 december 2023 en tot bewezenverklaring voor het overige.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover het de amfetamine betreft. Subsidiair heeft de raadsman zich met betrekking tot feit 1 op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde hoeveelheid amfetamine niet kan worden bewezen.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde voor zover het de periode betreft van 1 januari 2021 tot en met 13 december 2023.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de ten laste gedragingen in de periode van 1 juni 2021 tot en met 13 december 2023 heeft gepleegd. Voorafgaand aan de datum van 14 december 2023 zijn in de chatgegevens van de telefoon van de verdachte immers geen berichten zichtbaar die duiden op de daadwerkelijke verkoop van verdovende middelen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.3.2
Vrijspraak feit 3
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – ketamine in voorraad heeft gehad en heeft verhandeld. Aan de verdachte wordt verweten dat hij hiermee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, omdat het gaat om een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt.
De verdachte heeft bekend dat hij gedurende een periode van enkele maanden (kleine) hoeveelheden ketamine heeft verhandeld. De rechtbank kan echter uit het dossier niet opmaken in welke vorm deze ketamine is verhandeld. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat de verdachte ketamine verhandelde in een vorm die onder het bepaalde in artikel 40 van de Geneesmiddelenwet valt. Ketamine komt immers ook voor in vormen die weliswaar een werkzame stof zijn (en dus onder het bereik vallen van artikel 38 van de Geneesmiddelenwet), maar zelf geen geneesmiddel zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
3.3.3
Bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft in de bijlage bij dit vonnis de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden.
3.3.4
Bewijsmotivering feit 1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 21 mei 2024 reed de verdachte in zijn auto in Gouda. Na een controle is door de politie een doos in de kofferbak van die auto aangetroffen. In die doos bevonden zich veertien verpakkingen met daarin een witte substantie. Uit onderzoek bleek dat het gaat om amfetamine.
Opzet
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk amfetamine heeft vervoerd
.Daarvoor is vereist dat de verdachte in meer of mindere mate wetenschap had van de drugs en dat hij daar de beschikkingsmacht over had. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had op de aanwezigheid van amfetamine, ook niet in voorwaardelijke zin.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de doos in zijn auto vervoerde op verzoek van zijn dealer, voor wie hij wel eens drugs verkocht. Hij kreeg van zijn dealer een adres in Rijswijk waar hij naartoe moest rijden. Daar kwam vervolgens een persoon naar hem toe, die de doos in zijn auto heeft gezet. De verdachte verklaarde dat het de bedoeling was dat hij de doos zou afleveren in Gouda. Hij kreeg hier een bedrag van € 200,- voor. Desgevraagd verklaarde de verdachte tijdens de zitting dat hij er over twijfelde of er wel of geen drugs in de doos zouden zitten.
Gelet op de door de verdachte geschetste omstandigheden heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een hoeveelheid drugs in de doos zou zitten. De rechtbank acht daarvoor met name redengevend dat de verdachte de doos op verzoek en aanwijzingen van zijn dealer vervoerde voor een relatief hoog geldbedrag en dat hij zelf twijfelde of er drugs in de doos zouden zitten. Desondanks heeft hij niet in de doos gekeken of ander onderzoek gedaan naar de inhoud. De verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van de verdovende middelen. Doordat de verdachte de doos in zijn eigen auto vervoerde, had hij tevens de beschikkingsmacht over de amfetamine. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook opzettelijk amfetamine vervoerd.
Hoeveelheid
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat niet kan worden bewezen dat het een hoeveelheid van ongeveer 25 kilogram amfetamine betreft. De raadsman brengt naar voren dat in het dossier verschillende hoeveelheden worden genoemd, waardoor onduidelijk is welke hoeveelheid is aangetroffen. De raadsman heeft verwezen naar een relaas in het dossier, waarin een gewicht van 17,547 kilogram wordt genoemd. De rechtbank overweegt dat een gewicht genoemd in een relaas niet af doet aan de zekerheid rondom het gewicht zoals vastgesteld in het proces-verbaal waarin de amfetamine is gewogen. Hieruit blijkt dat de veertien zakken die in de doos zijn aangetroffen individueel gewogen zijn en op een totaalgewicht van 27.396 gram uitkomen
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat de verdachte een hoeveelheid van ongeveer 25 kilogram amfetamine heeft vervoerd.
Daarnaast acht de rechtbank onder feit 1 bewezen dat de verdachte 0,2 gram cocaïne en 4 XTC-pillen heeft vervoerd, nu deze middelen in de auto van de verdachte zijn aangetroffen en de verdachte ter zitting heeft verklaard dat deze van hem waren.
3.3.5
Bewijsopgave feit 2
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt verklaard, volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten, voor zover het de bewezen verklaarde periode betreft, namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit in zoverre eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring. De opgave van bewijsmiddelen is ook in de bijlage bij dit vonnis opgenomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 21 mei 2024 te Gouda opzettelijk heeft vervoerd,
-ongeveer 25 kg amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en;
-
0,2gram cocaïne, en;
-4 pillen van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA (XTC),
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op tijdstippen in de periode van
14 december 2023tot en met 20 mei 2024 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3MMC,
zijnde cocaïne en MDMA en/of MDA en GHB en 3MMC,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd in voorarrest doorgebracht, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering. Subsidiair heeft de raadsman voorgesteld dat de rechtbank een gevangenisstraf oplegt voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, zodat voor de verdachte een mogelijkheid bestaat om zijn huurwoning te behouden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging er in strafmatigende zin rekening mee te houden dat de aangetroffen amfetamine geen eindproduct betrof en dat het gedroogde gewicht in ieder geval 25 procent lager zou uitkomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid harddrugs. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs, gedurende een periode van ongeveer vijf maanden. Door zo te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de samenleving schadelijke drugs. Deze verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel schadelijke gevolgen met zich brengt op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak. Ook gaat de handel in deze verdovende middelen dikwijls gepaard met andere vormen van (gewelddadige) criminaliteit, die de maatschappij veel overlast bezorgen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hier met zijn handelen aan heeft bijgedragen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 augustus 2024. Hieruit blijkt niet van recente eerdere veroordelingen ter zake van opiumwetdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 17 juli 2024. De reclassering ziet de financiën, het middelengebruik, de gebrekkige oplossingsvaardigheid in probleemsituaties en het negatieve netwerk van de verdachte als risicofactoren voor delictgedrag in de toekomst. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om bij veroordeling van de verdachte aan hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, inspanningen voor dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. De verdachte heeft op de zitting te kennen gegeven het nut van deze voorwaarden in te zien en zich daaraan te zullen houden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als oriëntatiepunt vermeld dat voor het vervoeren van meer dan 20 kilo harddrugs meer dan 50 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende een periode van tussen de drie en zes maanden geldt een oriëntatiepunt van 8 maanden gevangenisstraf.
De rechtbank ziet aanleiding om in het voordeel van de verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken. Daarvoor is redengevend dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de verdachte een grote rol heeft gehad in het criminele circuit van handel in harddrugs. Voor zover het ging om het dealen van harddrugs bevat het dossier chatberichten over verkoop op slechts een beperkt aantal momenten. Het ging daarbij bovendien om relatief kleine hoeveelheden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor matiging van de straf nu de verdachte, zoals door de raadsman bepleit, amfetaminepasta heeft vervoerd en geen eindproduct. De stelling dat een verschil in nat of droog gewicht het matigen van de op te leggen straf tot gevolg zou moeten hebben, vindt geen steun in het recht. De Opiumwet vereist geen minimale concentratie aan werkzame strafbare stof en het risico voor de volksgezondheid bij een lagere concentratie aan illegale werkzame stoffen blijft onverminderd bestaan.
De rechtbank legt, alles afwegende, aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat er een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Een lagere straf, zoals door de raadsman voorgesteld, brengt naar het oordeel van de rechtbank de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 205,-, verbeurd wordt verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 205,-, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien het aan de verdachte toebehoort en door middel van het onder 1 bewezen verklaarde feit is verkregen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich onder behandeling stelt van de forensische polikliniek van Fivoor in Den Haag of een soortgelijke zorgverlener, door de reclassering te bepalen. De behandeling start zo snel als mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beslag
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van
€ 205,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kock-Molendijk, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.