ECLI:NL:RBDHA:2024:21870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.41832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Afghaanse eiser met problemen met de Taliban

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft op 10 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 18 oktober 2024 door de minister werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 26 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de verklaringen van eiser over zijn identiteit en de problemen met de Taliban niet geloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft gehad met de Taliban, die hem bedreigden en mishandelden. De rechtbank stelt echter vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat eiser instinctief handelde in een stressvolle situatie. De rechtbank concludeert dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig zou zijn.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de argumenten van eiser opnieuw moet overwegen. Tevens moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op €1.750,-. De rechtbank benadrukt dat de minister bij het nieuwe besluit ook moet overwegen of een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) nodig is, aangezien eiser littekens heeft van het incident met de Taliban.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.M. van der Roest),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 10 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt problemen te hebben gehad met de Taliban in Afghanistan. Hij was herder en de Taliban wilden één van zijn schapen afpakken. Eiser heeft zich hiertegen verzet. Vervolgens is hij mishandeld en gewond geraakt. De Taliban dreigden eiser te onthoofden en zij zijn later ook bij zijn huis langs geweest. Eiser heeft Afghanistan vervolgens op dezelfde dag via Pakistan verlaten.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven.
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de Taliban.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft ondervonden met de Taliban worden ongeloofwaardig geacht. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Behoren tot de Hazara gemeenschap
6. Eiser betoogt dat de minister er geen rekening mee gehouden dat eiser behoort tot de Hazara gemeenschap. Dit is een gemeenschap die historisch gezien onderhevig is aan systematische vervolging. Eiser is dan ook van mening dat de Hazara gemeenschap een beschermingswaardige bevolkingsgroep is [2] . Geen enkele persoon mag worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling [3] . Indien er sprake is van vervolging op basis van etniciteit, religie of lidmaatschap van een sociale groep, dan betekent dit voor een individu die tot die sociale groep behoort, dat hij zich kwalificeert voor bescherming [4] .
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gestelde problemen vanwege het behoren tot de Hazara gemeenschap, niet als apart motief heeft hoeven te duiden. Eiser heeft zijn asielrelaas niet gebaseerd op zijn etnische afkomst. Eiser heeft immers zelf verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege het behoren tot de Hazara gemeenschap en dat dit ook niet heeft geleid tot zijn vertrek uit Afghanistan [5] . Op zitting heeft eiser dit bevestigd. Daar komt bij dat uit het landgebonden beleid over Afghanistan [6] blijkt dat de Hazara gemeenschap niet wordt aangemerkt als risicogroep.
Heeft de minister het asielrelaas van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
7. Eiser betoogt dat de minister zijn asielrelaas, voor zover dat ziet op de problemen met de Taliban, ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Verzet tegen gewapende Taliban
7.1.
Eiser betoogt dat het niet ongeloofwaardig is dat hij als jongeman in zijn eentje tegen twee Taliban mannen is ingegaan. Als herder reageerde eiser instinctief om zijn kudde te beschermen en te verdedigen. Eiser kon op het moment van het incident alleen maar aan het welzijn van de kudde schapen denken en realiseerde zich op dat moment absoluut niet dat zijn impulsieve handeling, ingegeven door zijn plattelandslevensstijl en zijn gebrek aan opleiding, tot ernstige consequenties zou kunnen leiden. Gelet op de achtergrond van eiser is het dus onredelijk om van eiser onder dergelijke stressvolle omstandigheden te verwachten dat hij voorafgaand aan zijn handelen een risicoanalyse heeft uitgevoerd.
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat niet wordt ingezien dat eiser het risico zou nemen om tegen twee gewapende mannen van de Taliban in te gaan. Eiser heeft namelijk zelf verklaard dat hij bang was en dat hij dacht dat de Taliban hem het schaap niet zouden teruggeven. Eiser wist dat de Taliban bekend staan om hun gewelddadigheid en dat de kans klein was dat zij coulant zouden handelen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat eiser zich in zijn eentje zou hebben verzet tegen twee gewapende mannen van de Taliban. Uit het standpunt van de minister blijkt niet dat er rekening mee gehouden is dat eiser instinctief en vanuit een impuls zou kunnen hebben gehandeld op het moment dat de twee Taliban mannen plotseling een schaap van hem afpakten. De enkele overweging dat eiser niet het risico zou nemen omdat het twee gewapende mannen van de Taliban betrof, is hiertoe onvoldoende. Het is niet duidelijk waarom van eiser verwacht kan worden dat hij op dat moment een weloverwogen risicoanalyse maakt. Voor zover de minister bedoelt te zeggen dat geen enkele Afghaan zal ingaan tegen de Taliban vanwege de kans om slachtoffer te worden van op hem uitgeoefend geweld, is deze stelling te algemeen en ook verder niet onderbouwd. De rechtbank kan de minister dan ook niet volgen dat dit element in het asielrelaas van eiser daarom ongeloofwaardig wordt geacht.
Afleggen verantwoording aan vader
7.4.
Eiser betoogt dat hij in zijn gehoor heeft gesproken over de in Afghanistan aan de Taliban af te dragen Zakat en Ushr; een Islamitische belasting van een deel van de landbouwopbrengst of de handel in vee. Eiser heeft geprobeerd uit te leggen dat als zijn vader hem had verteld dat de Taliban deze belastingen kwamen innen dat hij dan het schaap wel had meegegeven.
7.5.
De rechtbank merkt allereerst op dat het haar ontgaat waarom het betoog over de Zakat en Ushr in dit verband relevant is. Ook op zitting heeft eiser hier geen duidelijkheid over kunnen geven. Voor zover eiser heeft bedoeld dat hij het schaap niet wilde afgeven uit angst voor de reactie van zijn vader, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiser bang was dat hij verantwoording zou moeten afleggen aan zijn vader. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat ook eisers vader bekend is met het feit dat de Taliban aan de macht is en dat zij geweld niet schuwen.
Vertrek uit Afghanistan
7.6.
Eiser betoogt dat de minister enkel een aanname heeft gemaakt dat zijn verwondingen hem zouden belemmeren om nog dezelfde dag te reizen. Het is gebruikelijk dat mensen die aan vervolging ontsnappen, lichamelijk zware reizen kunnen doorstaan, zelfs als zij niet volledig hersteld zijn. Eiser heeft nergens in zijn gehoren aangegeven dat hij volledig hersteld was vóórdat hij naar Pakistan vertrok. Eiser heeft de uitreis richting Pakistan gemaakt per auto en heeft dus geen lange afstanden gelopen.
7.7.
Het betoog van eiser dat hij ondanks zijn gestelde verwondingen dezelfde avond is gevlucht heeft de minister, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte niet aannemelijk geacht. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser zelf heeft verklaard dat hij meerdere malen (met een wapen en stenen) is geslagen, een sjaal om zijn hals is gebonden en dat hieraan is getrokken, er bloed uit zijn benen en ogen kwam, zijn ogen opgezwollen waren en dat hij geen medische hulp heeft ontvangen [7] . Het is dan ook niet aannemelijk dat eiser gelet op het korte tijdsbestek en al zijn verwondingen, voldoende heeft kunnen herstellen om dezelfde dag de reis naar Pakistan te kunnen maken. Daarnaast heeft de minister terecht tegengeworpen dat eisers verklaring dat hij geen lange afstanden heeft gelopen tegenstrijdig is met zijn eerdere verklaring dat hij het meeste van zijn reis te voet heeft afgelegd [8] .
Dood jongere broertje
7.8.
Eiser voert aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van de door eiser opgelopen trauma’s op het vermogen van eiser om samenhangende getuigenissen te geven. Psychologische stress, vooral PTSS, kan leiden tot inconsistenties in het terugroepen van gebeurtenissen. Ontwijking van details is een veelvoorkomend coping mechanisme voor trauma-overlevenden en dat geldt ook voor eiser. Gelet hierop heeft de minister de verklaring van eiser over de moord op zijn broertje door de Taliban ten onrechte niet geloofwaardig geacht vanwege waargenomen inconsistenties.
7.9.
De rechtbank overweegt dat uit het over eiser opgemaakte Medi First-advies [9] niet blijkt dat eiser niet consequent kan verklaren. De minister heeft eisers verklaringen gelet hierop niet ten onrechte vaag en wisselend geacht nu eiser aan de ene kant heeft verklaard dat hij via een tussenpersoon heeft vernomen dat zijn broertje is omgebracht, maar dat deze verder geen informatie kon geven en dat hij aan de andere kant heeft verklaard dat zijn buren hebben verklaard dat zijn broertje door de Taliban is vermoord. De minister heeft hierbij verder mogen betrekken dat de stelling van eiser dat zijn broertje door de Taliban is vermoord slechts een aanname is die op geen enkele manier is onderbouwd.
Forensisch Medisch Onderzoek.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de minister een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) had moeten laten uitvoeren, omdat eiser op diverse plaatsen op zijn lichaam littekens heeft overgehouden aan het incident met de Taliban. Nader FMO zou het waarheidsgehalte van de verklaringen van eiser dan ook kunnen ondersteunen. Eiser heeft inmiddels zelf bewerkstelligd dat het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) een forensisch medisch onderzoek bij hem gaat uitvoeren. Dit gaat naar verwachting 11 maanden duren. Eiser verzoekt dan ook om de zaak, in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek, aan te houden. Omdat de rechtbank het beroep, gelet op wat is overwogen onder 7.3, gegrond verklaart, ziet het geen aanleiding om een oordeel te geven over het laten uitvoeren van een FMO dan wel om de zaak op dit punt aan te houden. De rechtbank laat het aan de beoordeling van de minister over om bij het nemen van een nieuwe beslissing een afweging te maken over het laten uitvoeren van een FMO, dan wel de uitkomst van het iMMO onderzoek af te wachten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen overwogen onder 7.3. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen, voor zover daarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Omdat het beroep hierom al gegrond is zal de rechtbank niet ingaan op dat wat naar voren is gebracht over het FMO.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister zal opnieuw moeten motiveren waarom het niet geloofwaardig is dat eiser zich in zijn eentje zou hebben verzet tegen de Taliban. Hierbij zal de minister het betoog van eiser dat hij instinctief gehandeld heeft, moeten betrekken. De rechtbank laat het verder aan de minister om te beoordelen of een FMO naar steunbewijs in het nieuwe besluit dient te worden aangevraagd of te worden afgewacht en of de kosten hiervan vergoed zullen worden.
9.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt €1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, leden, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.In de zin van paragraaf C7/2.3 en 2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3.Volgens artikel 3 EVRM.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Verslag nader gehoor, p. 10.
6.Paragraaf C7/2.3 en 2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
7.Verslag nader gehoor, p 13
8.Aanmeldgehoor Dublin, p. 5.
9.Medifirst advies van 24 augustus 2024.