ECLI:NL:RBDHA:2024:21855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.35172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zwaar inreisverbod en signalering voor een vreemdeling met een strafrechtelijke veroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, een Britse nationaliteit, kreeg op 28 augustus 2024 een zwaar inreisverbod en een signalering voor tien jaar opgelegd, na een veroordeling tot 48 maanden gevangenisstraf voor het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 32 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het gedrag van eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De minister heeft bij zijn besluit rekening gehouden met de ernst van het gepleegde delict, de lange gevangenisstraf en het risico op herhaling. Eiser heeft geen zienswijze ingediend op het voornemen van de minister, en de rechtbank oordeelt dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld bij het tot stand komen van het besluit. De rechtbank wijst erop dat de minister niet alleen de veroordeling in Nederland, maar ook de informatie van de Spaanse autoriteiten heeft meegewogen, hoewel deze informatie niet leidde tot een ander oordeel. De rechtbank bevestigt dat het inreisverbod en de signalering voor tien jaar in stand blijven, en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 28 augustus 2024 (het bestreden besluit) om aan eiser een zwaar inreisverbod en besluit tot signalering voor de duur van tien jaren op te leggen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft de Britse nationaliteit en hij is op 8 januari 2023 Nederland ingereisd. Op 21 januari 2023 heeft de politie bij een controle in de auto die eiser bestuurde een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, terwijl eiser op weg was vanuit Nederland naar België.
2.1.
Op 16 februari 2023 heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Voorafgaand aan dit besluit is eiser gehoord.
2.2.
Eiser is bij vonnis van 17 mei 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden wegens het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 32 kilogram cocaïne op 21 januari 2023. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan, dat de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg heeft en dat eiser als exporteur van de harddrugs medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor deze gevolgen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat eiser ter zitting maar deels openheid van zaken heeft gegeven. De veroordeling is op 5 augustus 2024 door het Gerechtshof Den Bosch in stand gelaten. De cassatieprocedure is nog aanhangig.
2.3.
Op 3 november 2023 hebben twee medewerkers van de Avim [1] eiser gehoord over het voorstel om aan hem een zwaar inreisverbod op te leggen. Op 7 november 2023 heeft de Avim het voorstel gedaan tot uitvaardiging van een zwaar inreisverbod. Verder heeft de minister eiser bij brief van 8 mei 2024 laten weten voornemens te zijn ook een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren op te leggen en eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken zijn schriftelijke zienswijze in te dienen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
2.4.
In het bestreden besluit van 28 augustus 2024 heeft de minister het inreisverbod voor de duur van twee jaren opgeheven en aan eiser een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaren opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit om aan eiser een zwaar inreisverbod en een signalering voor tien jaren op te leggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft een zwaar inreisverbod en signalering voor tien jaren opgelegd, omdat het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister heeft bij het bepalen van de actuele bedreiging meegewogen dat aan eiser een langdurige gevangenisstraf is opgelegd en dat er concreet van een kans op herhaling blijkt. Eiser heeft recent een misdrijf in Nederland gepleegd en verblijft sindsdien in detentie. De minister weegt bij het besluit ook mee dat uit informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt dat eiser in Spanje is veroordeeld voor misdrijven. Daarmee is volgens de minister geen sprake van een eenmalige misstap van eiser.
De minister ziet verder geen aanwijzingen dat de persoonlijke situatie en het normbesef van eiser sinds het plegen van het feit in Nederland zodanig zijn verbeterd dat niet meer voor het plegen van nieuwe misdrijven door eiser hoeft te worden gevreesd. Deze vrees voor nieuwe misdrijven vormt een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De handel in harddrugs is schadelijk voor de samenleving, omdat deze handel gepaard gaat met andere misdrijven zoals geweldsdelicten en witwassen. De harddrugs zelf zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De ernst van de bedreiging die eiser vormt, wordt volgens de minister benadrukt door de langdurige gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd ondanks het feit dat eiser in Nederland niet eerder voor een misdrijf was veroordeeld. De persoonlijke situatie van eiser geeft volgens de minister geen aanleiding om het inreisverbod achterwege te laten.
De minister legt aan eiser een zwaar inreisverbod op, omdat eiser wegens het plegen van een Opiumwetdelict een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. [2] De minister legt een inreisverbod met een duur van tien jaren op, omdat het een veroordeling voor de uitvoer van cocaïne betreft. [3] Er is geen reden om de duur van het inreisverbod te verkorten volgens de minister, omdat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden aanvoert. De minister heeft de duur van het besluit tot signalering bepaald op tien jaar omdat het gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. [4]
De voorbereiding van het bestreden besluit
6. Eiser voert aan dat met het inreisverbod en de signalering van tien jaren sprake is van een belastend besluit. Volgens eiser heeft de minister bij dit besluit de formele vereisten niet in acht genomen en is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. Aan eiser is niet duidelijk gemaakt waar het voorgenomen besluit op zag, waardoor eiser zijn zienswijze niet voldoende naar voren heeft kunnen brengen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot het opleggen van het inreisverbod zorgvuldig tot stand is gekomen en dat niet is gebleken dat de minister daarbij niet heeft voldaan aan de formele vereisten. Aan het begin van het gehoor op 3 november 2023 is door de medewerkers van Avim aan eiser meegedeeld dat hij gehoord werd omdat men van plan was een voorstel tot een zwaar inreisverbod en een terugkeerbesluit in te dienen bij de IND. [5] Daarbij is aan eiser uitgelegd wat een zwaar inreisverbod en een terugkeerbesluit inhouden en dat het horen van eiser bedoeld is om zijn zienswijze over dit voornemen naar voren te brengen, zodat dit in de besluitvorming kan worden meegewogen. Eiser heeft, ondanks dat hem daartoe de gelegenheid is geboden, geen documenten aangeleverd en heeft afstand gedaan van juridische bijstand door zijn advocaat bij het gehoor.
6.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van het besluit tot het opleggen van een signalering voor de duur van tien jaar heeft voldaan aan de formele vereisten en zorgvuldig heeft gehandeld. Bij brief van 8 mei 2024 heeft de IND aan eiser bericht van het voornemen tot oplegging van een signalering voor de duur van 10 jaar, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat de aanwezigheid van eiser op Nederlands grondgebied een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser werd in deze brief uitgenodigd om een zienswijze in te dienen. Daarbij is benoemd dat voor het nemen van het besluit over de signalering en de duur van de signalering de persoonlijke situatie van eiser van belang kan zijn. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
6.3.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank eiser duidelijk voorgelicht over het voorgenomen besluit en aan eiser kenbaar gemaakt op welke wijze eiser zijn zienswijze kon geven. Ook overigens is niet gebleken dat voor eiser niet duidelijk was waar het voorgenomen besluit op zag of dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij het totstandkomen van het bestreden besluit heeft voldaan aan de formele vereisten en aan zijn zorgvuldigheidsplicht. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het inreisverbod en de signalering
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte stelt dat hij een gevaar is voor de openbare orde. De minister heeft volgens eiser niet voldoende onderzocht en gemotiveerd waarom eiser een werkelijk, actueel en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zou vormen. De minister had een individuele beoordeling moeten maken, waarbij de aard en ernst van het gepleegde feit en het tijdsverloop sinds het plegen ervan relevant zijn. Het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld is in 2023 gepleegd en dit betreft een eerste en eenmalige veroordeling. De minister heeft niet onderbouwd aangetoond dat eiser meermalen in Spanje is veroordeeld. De justitiecontacten in Spanje betreffen enkele kleine misstappen, die volgens eiser zijn geseponeerd. Eiser is nooit veroordeeld in Spanje. Nu de veroordelingen in Spanje volgens eiser een dragend deel van het bestreden besluit zijn, kan het besluit ook daarom niet in stand blijven.
Eiser voert daarnaast aan dat de minister ten onrechte niet aanneemt dat de omstandigheden waarin eiser tot zijn daden komt en zijn normbesef dusdanig zijn verbeterd, dat er niet meer voor nieuwe misdrijven hoeft te worden gevreesd. De minister gaat daarbij uit van een verkeerde bewijslastverdeling. Het is volgens eiser aan de minister om het gevaar voor herhaling aan te tonen en aannemelijk te maken. Het is ook aan minister aannemelijk te maken dat het persoonlijk gedrag van eiser zodanig ernstig is dat een zwaar inreisverbod moet worden opgelegd. Eiser is ten onrechte niet door de minister gehoord over zijn normbesef en de minister is ten onrechte voorbij gegaan aan het goede gedrag dat eiser in detentie heeft laten zien.
7.1.
De rechtbank overweegt dat aan een vreemdeling een inreisverbod kan worden opgelegd wanneer deze geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde. [6] Dit inreisverbod kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid. [7] Daarvan kan blijken als er een veroordeling is van de vreemdeling voor een opiumdelict. [8] Van een dergelijke dreiging voor de openbare orde kan ook blijken als er een veroordeling is van de vreemdeling tot een vrijheidsstraf voor een misdrijf met een strafbedreiging van zes jaren of meer. [9]
7.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2015 [10] en van 2 juni 2016 [11] in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O. [12] , volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar minstens is vereist dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister dient bij de beoordeling of daarvan sprake is alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De minister moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van een besluit.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. De minister heeft er in dat kader allereerst op kunnen wijzen dat eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor de uitvoer van 32 kilogram cocaïne, wat een opiumdelict met een maximale gevangenisstraf van meer dan zes jaren is. Uit het strafvonnis blijkt verder dat de straatwaarde van de cocaïne meer dan een miljoen euro bedraagt en dat het delict gepaard gaat met bijkomende criminaliteit met grote maatschappelijke impact zoals geweldsmisdrijven of witwassen. De minister heeft verder kunnen overwegen dat de handel in harddrugs schadelijk is voor de maatschappij en de gezondheid en dat de ernst van eisers gedrag wordt onderstreept door de langdurige gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd, ondanks dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld. De minister heeft tot slot van belang kunnen vinden dat het tijdsverloop sinds het misdrijf beperkt is en dat eiser sinds hij het misdrijf heeft gepleegd in detentie zit. Eisers stelling dat zijn normbesef inmiddels is verbeterd en dat hij in detentie goed gedrag heeft laten zien, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze stelling niet concreet gemaakt of met documenten onderbouwd. Bovendien komt aan gedrag in detentie volgens vaste rechtspraak van de Afdeling slechts beperkte waarde toe. [13]
7.4.
Ter zitting heeft de minister erkend dat uit de informatie van de Spaanse autoriteiten niet blijkt van veroordelingen in Spanje, maar slechts van justitiecontacten. De minister heeft daarbij aangegeven dat dit niet leidt tot een ander besluit omdat de informatie van de Spaanse autoriteiten over de justitiecontacten van eiser geen dragend onderdeel van het besluit vormt. Het besluit wordt volgens de minister gedragen door het misdrijf en de veroordeling in Nederland. De rechtbank volgt de minister in dit standpunt. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder 18, heeft de minister in het bestreden besluit reeds voldoende gemotiveerd waarom eisers persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat uit de documenten van de Spaanse autoriteiten niet blijkt dat eiser in Spanje is veroordeeld – in tegenstelling tot hetgeen de minister in het bestreden besluit heeft overwogen- doet daaraan niet af.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het inreisverbod en de signalering voor tien jaren in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Artikel 66a, lid 7, aanhef en onder c Vreemdelingenwet 2000.
3.Artikel 6.5a, lid 5, Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Paragraaf A4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000.
7.Artikel 6.5a vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000
8.Artikel 6.5a vijfde lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000
9.Artikel 6.5a vijfde lid, onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000
12.ECLI:EU:C:2015:377
13.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1328