ECLI:NL:RBDHA:2024:218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.28108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum kort verblijf. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 8 augustus 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag onterecht was, omdat eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij een legitiem doel had voor haar verblijf in Nederland, namelijk het bezoeken van haar dochter en kleinkind. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de eerdere visumaanvragen van eiseres, die zij tijdig heeft verlaten, en dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres een vestigingsgevaar zou vormen. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres niet is gehoord in bezwaar, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 1.307,- aan eiseres moet betalen. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum kort verblijf.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2022 (aan eiseres bekend gemaakt op 16 oktober 2022) afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag voor kort verblijf. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De afwijzing
5. Eiseres heeft een visum aangevraagd om op bezoek te gaan bij referente, haar dochter, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 13 december 2022. Referente was ten tijde van de aanvraag in verwachting van haar eerste kindje. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor een visum kort verblijf afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf niet duidelijk zouden zijn en er twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verlopen van het visum. [1]
Wat is het toetsingskader?
6. De rechtbank toetst of de minister in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Bij de beoordeling daarvan toetst de rechtbank terughoudend. Uit het toepasselijke Unierecht volgt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij deze beoordeling komt de autoriteiten een ruime beoordelingsruimte toe. [2]
Zijn het doel en de omstandigheden van het verblijf voldoende vast komen te staan?
7. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Daartoe acht de staatssecretaris van belang dat referente en haar echtgenoot in 2018 hun visum kort verblijf hebben misbruikt om in Nederland asiel aan te vragen. Het tijdig terugkeren van eiseres in het verleden biedt daarom geen garantie voor een tijdige terugkeer in de toekomst. Het feit dat de dochter van eiseres het visum kort verblijf gebruikt heeft om in Nederland asiel aan te vragen versterkt enkel de twijfel die de staatssecretaris heeft over een tijdige terugkeer van eiseres.
7.1.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende duidelijk zijn geworden. Eiseres wil haar dochter en diens echtgenoot die in Nederland wonen bezoeken omdat zij kortgeleden een kindje hebben gekregen. Eiseres wil haar dochter helpen en wil haar kleinkind bezoeken. De staatssecretaris werpt eiseres ten onrechte het visumgebruik van referente tegen. Dit staat immers los van eiseres. Bovendien is eiseres twee keer eerder, in 2016 en 2018, een visum kort verblijf verstrekt en is zij beide keren tijdig teruggekeerd.
7.2.
Dit betoog slaagt. Eiseres gaf in eerste instantie aan naar Nederland te willen komen om voor haar zwangere dochter te zorgen en in tweede instantie om haar pasgeboren eerste kleinkind te bezoeken. Deze omstandigheden worden ook niet door de staatssecretaris betwist. Dat er onduidelijkheid zou bestaan over het doel van het voorgenomen verblijf door de eerdere asielaanvraag van referente volgt de rechtbank niet. Elke aanvraag dient immers op zijn eigen merites te worden beoordeeld en bovendien heeft eiseres onweersproken gesteld dat zij in totaal andere omstandigheden verkeert dan referente destijds. Daarnaast heeft de staatssecretaris onvoldoende waarde gehecht aan de omstandigheid dat eiseres twee keer eerder naar Nederland is gereisd op een visum kort verblijf, in 2016 en 2018, en beide keren tijdig is teruggekeerd. Alhoewel de staatssecretaris terecht stelt dat dit geen garantie biedt voor tijdige terugkeer is dit wel een indicatie.
7.3.
Omdat de staatssecretaris op zitting heeft aangegeven dat de afwijzingsgrond dat eiseres een vestigingsgevaar vormt door de geringe sociale en economische binding op zichzelf genoeg reden is om de aanvraag af te wijzen, zal de rechtbank met het oog op een finale geschilbeslechting ook de gronden gericht tegen deze afwijzingsgrond toetsen.
Vormt eiseres een vestigingsgevaar?
8. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres een vestigingsgevaar vormt vanwege haar geringe economische en sociale binding met Iran. Omdat eiseres werkloos is heeft zij verder geen economische binding met Iran. Eiseres bezit samen met haar man twee appartementen waarvan er één verhuurd wordt. De verhuur kan ook vanuit het buitenland geregeld worden en in bezwaar is gebleken dat de huurovereenkomst niet meer geldig is. Bovendien is uit de bankafschriften van zowel eiseres als haar man niet gebleken dat zij regelmatig en substantieel inkomsten ontvangen uit de verhuur van het appartement. De sociale binding met Iran is onvoldoende om het tekort aan economische binding en de twijfel omtrent het voorgenomen reisdoel te ondervangen.
8.1.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat eiseres een vestigingsgevaar vormt. Eiseres heeft aangetoond dat zij een dermate sociale en economische binding met Iran heeft dat niet hoeft te worden gevreesd dat zij niet zal terugkeren. Dat zij economische binding met het land heeft blijkt uit het feit dat zij en haar man over twee appartementen beschikken waarvan zij er één verhuren. Van de inkomsten van de huur kunnen zij leven in Iran. Dit heeft zij ook kunnen aantonen door het overleggen van huurovereenkomsten en bankafschriften. Bovendien heeft zij een substantieel vermogen op haar bankrekeningen in Iran staan. De sociale binding met Iran bestaat omdat haar man daar woont en hij niet mee zal komen naar Nederland. Bovendien heeft zij altijd in Iran gewoond, heeft daar haar sociale netwerk en spreekt de taal. Dit geldt allemaal niet voor Nederland.
8.2.
Het betoog van eiseres slaagt. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd dat er redelijke twijfel bestaat dat eiseres tijdig zal terugkeren naar Iran. De rechtbank is van oordeel dat economische binding meeromvattend is dan enkel het hebben van werk. Bovendien is eiseres op een leeftijd waarop het logisch is dat zij niet langer werkzaam is. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de omstandigheid dat eiseres samen met haar echtgenoot in Iran twee appartementen in eigendom heeft en over een aanzienlijk bedrag op de bank in Iran beschikt. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit economische binding voort kan vloeien. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen gewicht toegekend wordt aan die omstandigheden. De enkele omstandigheid, zoals de staatssecretaris stelt, dat het financiële beheer vanuit het buitenland of door haar echtgenoot geregeld kan worden, is onvoldoende motivering voor het standpunt dat economische binding met Iran ontbreekt. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het feit dat haar echtgenoot in Iran achterblijft meer dan ‘enige sociale binding’ voortvloeit. De rechtbank vindt het standpunt van de staatssecretaris dat een dergelijk gering gewicht toekomt aan een achterblijvende huwelijkspartner onlogisch. Bovendien was de redenering van de staatssecretaris dat de geringe sociale binding niet opwoog tegen het gebrek aan economische binding en de twijfel omtrent het doel van het voorgenomen verblijf. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de standpunten hierover onvoldoende gemotiveerd zijn, kan de motivering in het kader van de sociale binding ook niet in stand blijven.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
9. Eiseres voert aan dat zij onterecht niet is gehoord in bezwaar. De staatssecretaris heeft het bezwaar onterecht kennelijk ongegrond verklaard. Gelet op wat eiseres heeft kunnen aanvoeren tegen het besluit, was de uitkomst van het bezwaar niet evident. Doordat eiseres niet gehoord is, heeft zij geen toelichting kunnen geven op de vragen die nog speelden bij de staatssecretaris. Dit is waar een hoorzitting voor is bedoeld. Dit geldt nog meer nu aan eiseres in de zaak dingen zijn tegengeworpen die niet eerder in deze procedure aan de orde zijn gekomen, namelijk de omstandigheid dat referente met het tweede aan haar verstrekte visum asiel heeft aangevraagd in Nederland. Zij had in een hoorzitting de kans moeten krijgen om hierover haar standpunt naar voren te brengen.
9.1.
Het betoog van eiseres slaagt. De staatssecretaris stelt zich onterecht op het standpunt dat eiseres niet gehoord hoefde te worden omdat een hoorzitting niks zou veranderen aan de uitkomst van het bezwaar en het bezwaar als kennelijk ongegrond is afgedaan. [3] De rechtbank is, gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek, van oordeel dat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Alleen hierom had de staatssecretaris al niet mogen afzien van het horen in bezwaar. Daarnaast merkt de rechtbank op dat, anders dan de staatssecretaris stelt, de bevindingen van de staatssecretaris met betrekking tot de eerdere asielaanvraag van referente juist reden zijn om eiseres te horen. Uit de besluitvorming blijkt immers dat dit voor de staatssecretaris reden is om te twijfelen aan de door eiseres opgegeven verblijfsduur. Eiseres had hierop kunnen reageren tijdens een hoorzitting in de bezwaarfase. Daar komt bij dat eiseres tijdens een hoorzitting duidelijkheid had kunnen verschaffen over de huurinkomsten en de eventueel ontbrekende bewijsstukken. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit immers gesteld dat de in bezwaar overgelegde stukken geen blijk geven van periodiek inkomen uit verhuur.
Moet de staatssecretaris een dwangsom betalen?
10. Eiseres voert aan dat omdat het bezwaar niet kennelijk ongegrond verklaard had mogen worden, de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist na ontvangst van de ingebrekestelling. Daardoor heeft eiseres recht op de betaling van een dwangsom.
10.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar te laat is beslist op het bezwaar, maar dat er geen dwangsom is verschuldigd omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
10.2.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes of twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken kan verdagen.
10.2.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
10.2.2.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen € 45,00 per dag.
10.2.3.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
10.2.4.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder c, verbeurt het bestuursorgaan geen dwangsom indien niet tijdig wordt beslist op een bezwaar dat kennelijk ongegrond is.
10.2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn ingevolge artikel 7:10 van de Awb is overschreden. Zoals reeds besproken is, anders dan de staatssecretaris stelt, geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit betekent dat de staatsecretaris een dwangsom verschuldigd is.
10.3.
Eiseres heeft de staatssecretaris op 14 juni 2023 in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling is op 15 juni 2023 door de staatssecretaris ontvangen. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb is vanaf 30 juni 2023, de dag waarop twee weken zijn verstreken na het ontvangen van de ingebrekestelling, een dwangsom verbeurd. Nu de staatssecretaris op 8 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres heeft beslist, wordt ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb de verschuldigde dwangsom op € 1.307,- (€ 322 + 490 + 495) vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 4:17, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf gedeeltelijk in de zaak te voorzien en te bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom aan eiseres verschuldigd is ter hoogte van € 1.307,-. Voor het overige ziet de rechtbank geen reden om zelf in de zaak te voorzien. Er is immers een nieuwe beoordeling van de aanvraag nodig is en dit is voorbehouden aan de staatssecretaris. Daar komt bij dat eiseres in bezwaar gehoord zal moeten worden. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor 8 weken.
12. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 augustus 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit ziet op de vaststelling van de door de staatssecretaris verschuldigde dwangsom en stelt deze vast op € 1.307,-;
- draagt de staatssecretaris voor het overige op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in het vergoeden van de proceskosten van eiseres van € 1.674,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze weigeringsgronden staan in artikel 32, eerste lid, aanhef, sub a onder ii en iii en sub b, van de Visumcode.
2.Zie het arrest van het HvJ EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
3.De staatssecretaris heeft van het horen afgezien op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.