ECLI:NL:RBDHA:2024:21770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/1080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres heeft een verzoek ingediend om compensatie van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2011 en 2012, en heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van compensatie voor de jaren 2009 en 2010. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op compensatie voor de jaren 2009 en 2010. De rechtbank stelt vast dat de neerwaartse correctie in 2010 het gevolg is van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag voor het tweede kind door eiseres zelf. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat beide kinderen in 2010 opvang hebben genoten, en de rechtbank concludeert dat de stellingen van eiseres niet worden ondersteund door de beschikbare gegevens in het dossier. Eiseres heeft ook verzocht om haar volledige persoonlijke dossier, maar de rechtbank kan hier niet over oordelen omdat dit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. J.S.M. Rietveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder vastgestelde compensatie kinderopvangtoeslag voor de toeslagjaren 2011 en 2012 en de afwijzing van het compensatieverzoek over de jaren 2009 en 2010.
1.1.
Bij afzonderlijke primaire besluiten van 1 september 2022 heeft verweerder de compensatie voor de jaren 2011 en 2012 vastgesteld op € 24.870,- (UHT DC-1) en het verzoek om compensatie voor de toeslagjaren 2009 en 2010 afgewezen (UHT DC-1A en UHT DH5-A).
1.2.
Met het bestreden besluit van 27 december 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar tegen UHT DC-1. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 26.156,-. Het bezwaar tegen UHT DC-1A en UHT DH5-A heeft verweerder ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Aan eiseres is voor twee kinderen kinderopvangtoeslag toegekend:
- [kind 1] , hierna te noemen ‘het eerste kind’; en
- [kind 2] , hierna te noemen ‘het tweede kind’.
3. Op 30 maart 2021 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2012. Na een eerste beoordeling heeft verweerder eiseres op basis van de lichte toets een bedrag van € 30.000,- toegekend. Na een integrale beoordeling van de situatie van eiseres heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2011 en 2012, omdat verweerder in die jaren vooringenomen heeft gehandeld. Dit bedrag is in het bestreden besluit vastgesteld op € 26.156,-. Voor 2009 en 2010 is het verzoek om compensatie afgewezen, omdat in die jaren geen sprake was van vooringenomen handelen door verweerder [1] . Ook zijn er geen gronden om een geslaagd beroep op de hardheidsregeling te kunnen doen [2] .
3.1.
In 2009 is er geen sprake geweest van een neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag. De aanvraag kinderopvangtoeslag is ingediend en daarop is definitief beschikt conform door eiseres ingediende bewijsstukken. Voor 2010 is de eerste neerwaartse correctie ontstaan vanwege de stopzetting door eiseres van de kinderopvangtoeslag voor het tweede kind van eiseres. De neerwaartse correctie in de definitieve beschikking is ontstaan vanwege de verwerking van de door eiseres geleverde jaaropgave. Dit past bij de informatie opgenomen in het systeem van verweerder waarin kinderopvanginstellingen de periode, de opvanguren en het tarief invoeren (de KOI-viewer). Om deze redenen is geen sprake van vooringenomen handelen van verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Volgens eiseres is haar compensatiebedrag niet juist vastgesteld. Zij is onterecht niet gecompenseerd voor de jaren 2009 en 2010. Met betrekking tot 2010 weet eiseres zeer zeker dat beide kinderen geheel 2010 opvang hebben genoten. Eiseres heeft de opvang niet stopgezet en zij heeft ook geen wijzigingen doorgegeven. Eiseres betwist dat de wijzigings- en stopzettingsformulieren, waarnaar verweerder verwijst, door haar zijn ingediend.
4.1.
Eiseres heeft herhaaldelijk verzocht om haar volledige persoonlijke dossier. Zij heeft hier slechts een gedeelte van ontvangen. Dat is volgens eiseres onvoldoende om het bestreden besluit op juistheid te controleren. De overgelegde stukken tonen volgens eiseres niet het complete beeld. Het ontbreekt eiseres aan de benodigde (meta)gegevens om te kunnen beoordelen of nu eindelijk alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de procedure zijn gebracht. Naar de mening van eiseres moet een verzwaarde motiveringsplicht voor verweerder worden aangenomen. Op zitting heeft eiseres toegelicht dat het haar met name gaat om het invorderingsdossier dat ontbreekt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens eiseres is zij ten onrechte niet gecompenseerd voor de jaren 2009 en 2010. Verweerder heeft het compensatieverzoek voor 2009 afgewezen omdat geen sprake is van een neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag. Van vooringenomen handelen is dan volgens verweerder ook geen sprake. Eiseres heeft hier geen gronden tegen ingediend. Het beroep richt zich dan ook enkel nog op de afwijzing van compensatie voor het jaar 2010.
6. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiser daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
7. De rechtbank overweegt dat uit de memorie van toelichting bij de Wht [3] volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van de compensatie ligt. Als aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op compensatie, wordt deze toegekend. Aannemelijk maken betekent dat eiseres aan de hand van verklaringen en stukken duidelijk moet maken dat haar stellingen juist zijn. Dit betekent niet dat van de ouder wordt gevraagd al de ingenomen stellingen te bewijzen met objectief verifieerbare bewijsstukken, maar wel dat de stellingen van de ouder worden ondersteund door of passen bij de overige aanwezige informatie.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eerste neerwaartse correctie in 2010 het gevolg is geweest van de door eiseres op 21 oktober 2010 gedane stopzetting van de kinderopvangtoeslag voor haar tweede kind. Om deze reden is er volgens verweerder geen sprake van vooringenomen handelen en daarom geen grond voor compensatie. Eiseres betoogt dat zowel haar eerste als haar tweede kind het hele jaar 2010 opvang hebben genoten en dat zij de kinderopvangtoeslag voor het tweede kind niet heeft stopgezet. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9. Zoals volgt uit rechtsoverweging 6 is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op compensatie. De enkele stelling dat zij het stopzettingsformulier niet heeft ingediend en dat het tweede kind – anders dan uit de systemen volgt – in 2010 wel opvang heeft genoten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank ziet hiervoor in het dossier ook geen aanknopingspunten. De stukken in het dossier wijzen er naar het oordeel van de rechtbank juist op dat in 2010 alleen het eerste kind opvang heeft genoten. De rechtbank wijst daarbij op het retourformulier kinderopvangtoeslag, waarbij eiseres op verzoek van verweerder informatie heeft verstrekt. [4] Dit betreft een overeenkomst met gastouderbemiddelingsbureau [bedrijf] voor het eerste kind en facturen van november 2010 tot en met januari 2011 voor de opvang van het eerste kind. In het dossier zit ook een jaaropgave 2010 van gastouderbemiddelingsbureau [bedrijf] , waarin alleen opvanguren van het eerste kind worden genoemd. Omdat uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen gegevens aanwezig zijn die de stellingen van eiseres onderbouwen, is zij naar het oordeel van de rechtbank niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd.
10. Eiseres voert ook aan dat zij nog altijd niet haar hele persoonlijke dossier heeft ontvangen. Op zitting heeft zij toegelicht dat het nog specifiek gaat om het invorderingsdossier. De rechtbank overweegt dat zij niet kan oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat dit geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Awb. Op grond van artikel 8:42 van de Awb dient verweerder wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding daaraan te twijfelen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor de beoordeling van haar verzoek om compensatie noodzakelijke stukken ontbreken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.UHT DC-1A.
2.UHT DH5-A.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, pagina 72.
4.Zie productie 13.35.