ECLI:NL:RBDHA:2024:21766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/8428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen zorgtoeslag en de gevolgen van jaarinkomen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag over 2022. Eiseres had in de eerste helft van 2022 een toeslagpartner, maar in de tweede helft van het jaar niet. De terugvordering van € 657,- is grotendeels ontstaan doordat het inkomen dat eiseres na 1 juli 2022 heeft ontvangen, meetelt voor haar recht op zorgtoeslag in de eerste helft van 2022. Dit is het gevolg van de keuze van de wetgever om uit te gaan van het jaarinkomen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

Eiseres ontving voor 2022 een voorschot op haar zorgtoeslag van € 1.346,-, gebaseerd op een gezamenlijk geschat toetsingsinkomen van € 31.156,- voor de eerste helft van het jaar. Na een melding van het inkomen van eiseres in juni 2023, heeft verweerder de zorgtoeslag definitief berekend, wat resulteerde in de terugvordering. Eiseres betoogde dat zij geen inkomen had in de eerste helft van 2022 en dat de terugvordering onterecht was, omdat zij tijdig haar gewijzigde situatie had doorgegeven.

De rechtbank oordeelt dat het recht op zorgtoeslag en de hoogte daarvan afhankelijk zijn van de draagkracht van eiseres, die wordt vastgesteld op basis van het jaarinkomen. De rechtbank concludeert dat verweerder de onverschuldigd uitbetaalde voorschotten in zijn geheel bij eiseres mocht terugvorderen. De rechtbank merkt op dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien. De uitspraak bevestigt dat de terugvordering in stand blijft en dat eiseres het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A. Wubs en mr. M. Schepers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag over 2022.
1.1.
Met het besluit van 4 augustus 2023 heeft verweerder de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2022 vastgesteld en bepaald dat eiseres € 657,- teveel ontvangen zorgtoeslag moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 3 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres en [naam] , tevens de gemachtigde van eiseres, waren tot 1 juli 2022 (toeslag)partners. In de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 had eiseres geen toeslagpartner.
3. Voor 2022 heeft eiseres een voorschot op haar zorgtoeslag ontvangen van € 1.346,-. Dit voorschot is voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 3022 gebaseerd op een gezamenlijk geschat toetsingsinkomen van € 31.156,-. Voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 is het voorschot gebaseerd op een geschat inkomen van eiseres van € 0,-.
3.1.
Verweerder heeft op 7 juni 2023 een bericht ontvangen vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) dat het inkomen van eiseres over 2022 € 6.864,- bedraagt. Met het primaire besluit heeft verweerder vervolgens de zorgtoeslag voor 2022 definitief berekend. Eiseres moet € 657,- aan teveel ontvangen voorschot terugbetalen. Voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022 is het gezamenlijk toetsingsinkomen vastgesteld op € 40.779,- (€ 6.864,- van eiseres en € 33.915,- van de heer [naam] ). Voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 is het bedrag gebaseerd op het toetsingsinkomen van eiseres van € 6.864,-.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres geeft aan dat zij de eerste helft van 2022 zelf geen inkomen had. Zij en haar ex-partner leefden met hun drie kinderen van het inkomen van haar ex-partner. Vanaf 1 juli 2022 zijn eiseres en haar ex-partner uit elkaar. Eiseres ontvangt vanaf die datum een bijstandsuitkering. Eiseres heeft de zorgtoeslag nodig gehad voor het betalen van haar zorgpremie. Volgens eiseres is het onterecht dat zij zorgtoeslag moet terugbetalen. De Belastingdienst gaat uit van een jaarinkomen, maar houdt er volgens eiseres geen rekening mee dat zij geen euro teveel heeft ontvangen. Zij heeft tijdig doorgegeven dat haar situatie zou veranderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het recht op zorgtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiseres. Verweerder dient bij de bepaling van de draagkracht [1] uit te gaan van het inkomensgegeven [2] van eiseres zoals dat door de inspecteur van de inkomstenbelasting (inspecteur) is vastgelegd in de BRI. Van dit inkomensgegeven kan verweerder bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om uit te gaan van het jaarinkomen en er is geen ruimte om de draagkracht per maand te berekenen. [3] Verweerder heeft dan ook niet de bevoegdheid om bij de berekening van toeslagen rekening te houden met afwijkende maanden.
5.1.
Het systeem van de Algemene Wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (Awir) houdt in dat tijdens het kalenderjaar waarin de kosten worden gemaakt, de toeslag die daarvoor is bestemd bij wijze van voorschot wordt verstrekt. [4] Het is zoveel mogelijk de bedoeling dat er een voorschot wordt verleend tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. In eerste instantie moet de aanvrager zelf bepalen of hij voldoet aan de gestelde voorwaarden. Daarnaast wordt de aanvrager ook gevraagd om een schatting te maken van zijn inkomen en om relevante wijzigingen door te geven. Het voorschot kan ook worden herzien. De hoogte van het inkomen wordt na afloop van het berekeningsjaar vastgesteld door de inspecteur. De tegemoetkoming wordt daarom pas na afloop van het berekeningsjaar definitief vastgesteld. [5]
5.2.
Het uitgangspunt is dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. [6] Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan hiervan af te zien. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan verweerder afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen. [7]
In het Verzamelbesluit Toeslagen zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Uitgangspunt is dat dit op zichzelf niet tot een matiging van de terugvordering leidt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die - op zichzelf of in samenhang - wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch reden zijn de terugvordering te matigen. Van dusdanige bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
6. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is voor eiseres dat zij geconfronteerd werd met een terugvordering. De terugvordering is – grotendeels - ontstaan doordat het inkomen dat zij na 1 juli 2022 heeft ontvangen als gevolg van haar uitkering, ook meetelt voor haar recht op zorgtoeslag in de eerste helft van 2022. Dit is het gevolg van de keuze van de wetgever om, zoals in overweging 5 toegelicht, uit te gaan van het jaarinkomen. Als in het kalenderjaar zelf al aan verweerder wordt doorgegeven dat er sprake is van een inkomensstijging, dan kan daar voor de voorschotten voor de rest van dat jaar al rekening mee worden gehouden door toekenning van een lager voorschot. In de situatie van eiseres is verweerder pas na het kalenderjaar bekend geworden met de inkomensstijging van eiseres. Eiseres heeft achteraf bezien een te hoog voorschot ontvangen, waardoor zij geconfronteerd is met een terugvordering.
7. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de onverschuldigd uitbetaalde voorschotten in zijn geheel bij eiseres mogen terugvorderen.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat op zitting over de “10% regeling” [8] is gesproken. Deze regeling komt er kort gezegd op neer dat als het inkomen van de toeslagpartner in de periode van het jaar dat hij geen deel meer uitmaakte van het huishouden van eiseres met (meer dan) 10% gestegen is ten opzichte van het inkomen dat hij verdiende toen hij nog deel uitmaakte van het huishouden, verweerder bij de bepaling van het jaarinkomen van de toeslagpartner uit moet gaan van de fictie dat het inkomen dat in de laatstgenoemde periode is genoten hetzelfde is gebleven nadat de toeslagpartner het huishouden heeft verlaten. Eiseres heeft hiertoe een apart verzoek bij verweerder ingediend wat, zo heeft de rechtbank begrepen, op 5 november 2024 door verweerder is afgewezen omdat van een dergelijke inkomensontwikkeling bij de toeslagpartner geen sprake is. Dit besluit maakt geen onderdeel uit van deze procedure, de rechtbank zal dit dan ook niet beoordelen. Tegen dit besluit van verweerder staan nog wel rechtsmiddelen open. De rechtbank gaat er ten slotte van uit dat in het geval in die procedure later komt vast te staan dat deze regeling toch moet worden toegepast, het bestreden besluit dienovereenkomstig zal worden herzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir.
2.Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3484.
4.Artikel 16 van de Awir.
5.Artikel 19 van de Awir.
6.Artikel 26, tweede lid, van de Awir.
7.Het Verzamelbesluit Toeslagen.
8.Zie artikel 8, derde lid, van de Awir.