In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag over 2022. Eiseres had in de eerste helft van 2022 een toeslagpartner, maar in de tweede helft van het jaar niet. De terugvordering van € 657,- is grotendeels ontstaan doordat het inkomen dat eiseres na 1 juli 2022 heeft ontvangen, meetelt voor haar recht op zorgtoeslag in de eerste helft van 2022. Dit is het gevolg van de keuze van de wetgever om uit te gaan van het jaarinkomen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.
Eiseres ontving voor 2022 een voorschot op haar zorgtoeslag van € 1.346,-, gebaseerd op een gezamenlijk geschat toetsingsinkomen van € 31.156,- voor de eerste helft van het jaar. Na een melding van het inkomen van eiseres in juni 2023, heeft verweerder de zorgtoeslag definitief berekend, wat resulteerde in de terugvordering. Eiseres betoogde dat zij geen inkomen had in de eerste helft van 2022 en dat de terugvordering onterecht was, omdat zij tijdig haar gewijzigde situatie had doorgegeven.
De rechtbank oordeelt dat het recht op zorgtoeslag en de hoogte daarvan afhankelijk zijn van de draagkracht van eiseres, die wordt vastgesteld op basis van het jaarinkomen. De rechtbank concludeert dat verweerder de onverschuldigd uitbetaalde voorschotten in zijn geheel bij eiseres mocht terugvorderen. De rechtbank merkt op dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien. De uitspraak bevestigt dat de terugvordering in stand blijft en dat eiseres het griffierecht niet terugkrijgt.