3.1.Eiser is ook van mening dat geen zorgvuldige belangenafweging is gemaakt waarin zijn persoonlijke situatie is meegenomen. Het niet omzetten van de prestatiebeurs is zeer verregaand en onevenredig. Verweerder had volgens eiser gebruik moeten maken van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. Eiser heeft in 2005 een zwaar verkeersongeluk gehad, heeft door zijn precaire woonsituaties vijftien keer moeten verhuizen en bij hem zijn ADHD en een organisatorische stoornis vastgesteld. Deze combinatie heeft er logischerwijs voor gezorgd dat zijn doenvermogen verminderd is en dat daarom minder van hem kan en mag worden verwacht dan van een doorsnee student. Verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. De combinatie van het beperkte doenvermogen met het verregaande financiële belang zou moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In artikel 5.9, tweede lid, van de Wsf 2000 is het volgende vermeld:
‘‘Een ho-student die het examen, bedoeld in artikel 5.7, met goed gevolg heeft afgelegd aan een instelling waarop artikel 7.9d van de WHW niet van toepassing is, zendt uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de diplomatermijn hoger onderwijs, een door de betrokken instelling van hoger onderwijs gewaarmerkte kopie van het aan dat examen verbonden diploma aan Onze Minister en dient daarbij een aanvraag in tot omzetting van de prestatiebeurs hoger onderwijs. Op die kopie vermeldt de instelling de datum waarop het examen met goed gevolg is afgesloten. De omzetting vindt plaats uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanvraag.’’
5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit artikel dat uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de diplomatermijn een aanvraag tot omzetting van de prestatiebeurs hoger onderwijs moet worden ingediend. Verweerder wijkt in de praktijk met een veel ruimere termijn van vijf jaren in begunstigende zin van deze termijn af. Eisers standpunt dat dit artikel niet als voorwaarde voor de omzetting kan worden gezien, volgt de rechtbank niet. Zonder aanvraag kan immers in deze gevallen niet worden omgezet. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn diploma niet tijdig heeft toegezonden.
6. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Op grond van artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan verweerder in bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule biedt niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken, indien onverkorte toepassing van de betreffende bepaling, in dit geval artikel 5.9, tweede lid, van de Wsf 2000, in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. De wetgever heeft in dit artikel expliciet een termijn gesteld voor het verzoek van omzetting van de prestatiebeurs naar een gift. Hiermee heeft de wetgever bewust geaccepteerd dat aanvragen buiten deze termijn niet tot omzetting en (waarschijnlijk) tot financiële gevolgen zullen leiden.
7. De rechtbank stelt voorop dat van studenten die studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs ontvangen, mag worden verwacht dat zij zich over hun rechten en plichten goed laten informeren. Eiser heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich actief te laten informeren over de door hem ontvangen prestatiebeurs en de consequenties die dit voor hem als student aan een onderwijsinstelling in het buitenland heeft. Weliswaar had verweerder eiser in de contacten kunnen wijzen op de verplichting van toezending van zijn buitenlandse diploma. Maar dat verweerder dit niet actief heeft gedaan maakt het besluit, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van eiser, naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig.
8. Eiser heeft op zitting toegelicht dat de combinatie van zijn beperkte doenvermogen met het verregaande financiële belang in dit geval zou moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn beroep op een beperkt doenvermogen niet met (medische) informatie heeft onderbouwd en daarmee niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht de diagnose ADHD aannemelijk, maar kan zonder (medische) informatie niet vaststellen dat de gevolgen, in combinatie met, de eveneens niet met (medische) informatie onderbouwde, organisatorische stoornis, dusdanig zijn dat daaraan de conclusie kan worden verbonden dat het eiser niet valt te verwijten dat hij zijn aanvraag te laat heeft ingediend.
9. Dat het niet omzetten van de prestatiebeurs in een gift financiële gevolgen heeft, is inherent aan de termijnstelling door de wetgever voor de omzetting in een gift. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een zo bijzonder geval dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. Voor zover eiser heeft willen stellen dat de uitkomst van het bestreden besluit onevenwichtig is en daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel, bestaat gelet op het voorgaande evenmin aanleiding deze stelling te volgen.