In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had studiefinanciering aangevraagd voor een uitwonende student, maar na een controle heeft de minister haar studiefinanciering per februari 2024 verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres pas op 10 februari 2024 bij de gemeente was ingeschreven op haar adres, terwijl de peildatum voor de studiefinanciering de eerste dag van de maand is. Eiseres was op de peildatum nog ingeschreven op het adres van haar ouders, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zich niet eerder kon inschrijven omdat zij van de Hotelschool niet eerder op het adres mocht intrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wet, de Wet studiefinanciering 2000, duidelijk stelt dat de situatie op de eerste dag van de maand bepalend is voor het recht op studiefinanciering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de hardheidclausule toe te passen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.
De uitspraak benadrukt het belang van de peildatum in de wetgeving omtrent studiefinanciering en de gevolgen van inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) voor het recht op studiefinanciering. De rechtbank heeft de keuze van de wetgever om een eenduidige en beheersbare uitvoering van de wet te waarborgen, onderschreven.