ECLI:NL:RBDHA:2024:21730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/1326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag levenlanglerenkrediet en toepassing hardheidsclausule

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een levenlanglerenkrediet. De aanvraag werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen omdat eiser de maximale duur van 60 maanden had bereikt. Eiser, die een deeltijdopleiding volgt aan de Open Universiteit, betoogde dat de afwijzing onzorgvuldig was en dat de wet verkeerd werd geïnterpreteerd. Hij stelde dat de hardheidsclausule van toepassing moest zijn, gezien zijn medische omstandigheden en de aard van zijn opleiding, die uit modules bestaat. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgever bewust een maximum aan de duur van het levenlanglerenkrediet had verbonden en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet vernietigd hoefde te worden en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd wel in de proceskosten van € 1.750,- veroordeeld, maar er werd geen griffierecht vergoed omdat eiser dit niet had betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Santing en mr. E. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van een levenlanglerenkrediet.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 7 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser volgt een deeltijdopleiding aan de Open Universiteit. Aan hem is vanaf september 2018 het levenlanglerenkrediet toegekend. Op 1 november 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag levenlanglerenkrediet ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser de maximale duur, namelijk 60 maanden, van het levenlanglerenkrediet heeft bereikt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft een voorlopig bezwaarschrift ingediend en heeft daarbij een kopie van het dossier opgevraagd en verzocht om een aanvullende termijn voor het indienen van (aanvullende) gronden na ontvangst van het dossier. Het bestreden besluit is genomen zonder dat aan eiser het dossier is verstrekt en een aanvullende termijn is gegeven.
4. Eiser meent dat verweerder de duur in jaren in de artikelen 3.16b en 3.16c van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) verkeerd uitlegt. Volgens eiser moet het begrip van “één jaar” in samenhang met het bepaalde in de onder het tweede lid opgenomen opleidingen (7.5, 7.5a, 7.5b en 7.5c WHW), worden gelezen als de studielast van één jaar, oftewel 60 EC. Dat betekent volgens eiser dat hij recht heeft op een levenlanglerenkrediet dat een dekking biedt tot een vakkenpakket van in totaal 180 EC.
5. Volgens eiser kan met een beroep op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 een invulling zoals eiser verlangt aan het levenlanglerenkrediet worden gegeven, temeer als daarbij de menselijke maat wordt betrokken. Het onderwijs dat eiser volgt bestaat uit modules. Er ontbreekt een deugdelijke en evenredige grond om in het geval van eisers gevolgde onderwijs, vast te houden aan een termijn in jaren en die niet te verbinden aan de studielast in EC. Op zitting heeft eiser toegelicht dat hij vanwege medische redenen zijn studie enige tijd heeft moeten onderbreken. Een beroep op de hardheidsclausule is volgens eiser dan ook gerechtvaardigd omdat de wet geen ruimte kent voor een uitloop in geval van bijzondere omstandigheden. Die uitloop is er wel voor reguliere studenten vallend onder het reguliere studiefinancieringsstelsel. Volgens eiser lijkt het erop dat de wet op dit punt een leemte kent en is hierin door de wetgever niet voorzien. Daarnaast stelt eiser dat er met die langere termijn feitelijk niets verandert in de lening die hij afneemt. Omdat er sprake is van onderwijs in modules, brengt het tijdelijk niet deelnemen aan het onderwijs geen extra kosten met zich. De kosten die eiser kwijt is aan zijn opleiding en het bedrag dat hij wil lenen blijft gelijk, of hij nu 4, 5 of 6 jaar over zijn studie doet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder hem – zoals door eiser was verzocht – het onderliggende dossier niet heeft toegestuurd en ook geen termijn voor het aanvullen van eisers gronden heeft gesteld. Verweerder heeft erkend dat eiser in de bezwaarprocedure abusievelijk niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende gronden in te dienen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Eiser is namelijk niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser ook zonder dit gebrek beroep zou hebben ingesteld en in onderhavige beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen en dit ook heeft gedaan.
7. In artikel 3.16 van de Wsf 2000 wordt gesproken over ‘jaren’. De rechtbank heeft, anders dan eiser stelt, geen aanleiding om aan te nemen dat de wetgever met ‘jaren’ een studielast van 60 studiepunten bedoelt. Eisers standpunt dat verweerder de wet onjuist heeft toegepast, volgt de rechtbank dan ook niet. Volgens artikel 3.16, eerste lid, van de Wsf 2000 heeft eiser recht op vier jaar krediet en op basis van het derde lid is deze periode door verweerder met één jaar verlengd. Eiser heeft gelet hierop recht op een krediet van vijf jaar, oftewel 60 maanden. Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiser vanaf september 2018 tot en met augustus 2023, zijnde 60 maanden, levenlanglerenkrediet is toegekend. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de maximale duur is bereikt.
8. De vraag die dan resteert is of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Op grond van de hardheidclausule [1] kan verweerder in bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule biedt niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken, indien onverkorte toepassing van de betreffende bepaling, in dit geval artikel 3.16 van de Wsf 2000, in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. De wetgever heeft in dit artikel bewust een maximum verbonden aan de duur van het levenlanglerenkrediet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat verweerder in dit concrete geval de hardheidsclausule had moeten toepassen. Het enkele feit dat voor reguliere studenten meer mogelijkheden bestaan om af te wijken van de maximale studieduur en rekening te houden met studievertraging – wat daar verder ook van zij – maakt dit niet anders. Hierbij is van belang dat het levenlanglerenkrediet een begunstigende regeling is voor een specifieke doelgroep. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij, doordat hij niet meer onder de regeling valt, in het geheel niet meer in staat zal zijn om zijn opleiding af te maken dan wel op welke wijze zijn medische situatie op de vertraging van zijn opleiding van invloed is geweest.
9. Het voorgaande betekent dat er geen aanleiding bestaat het bestreden besluit te vernietigen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder eisers aanvraag voor levenlanglerenkrediet terecht heeft afgewezen.
11. Nu de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
12. Eiser heeft geen griffierecht betaald, waardoor dit niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 11.5 van de Wsf 2000.