In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft een bezwaar dat door het college ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin werd medegedeeld dat er vanaf september 2024 een bedrag van € 40,50 per maand zou worden ingehouden op zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) vanwege een op die uitkering gelegd beslag. Het college had het bezwaar van eiser, ingediend op 24 augustus 2024, niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser niet kon accepteren. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had wel degelijk het recht om bezwaar te maken tegen de inhouding op zijn uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van het college over de hervatting van de inhouding op de uitkering wel degelijk het karakter van een besluit heeft, omdat dit invloed heeft op de hoogte van de uitkering van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de rechtmatigheid van het beslag niet heeft beoordeeld, maar wel heeft vastgesteld dat het college binnen de kaders van het beslag heeft gehandeld.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- dient te vergoeden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.