ECLI:NL:RBDHA:2024:21725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
SGR 22/5757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de realisatie van woningen, appartementen en een jeugdhaven in Alphen aan den Rijn

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn om een omgevingsvergunning te verlenen voor de realisatie van woningen, appartementen en een jeugdhaven. De omgevingsvergunning werd verleend op 22 december 2021, en het bestreden besluit op het bezwaar van eiser volgde op 28 juli 2022. De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de vergunninghoudster.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, met name op het gebied van de parkeersituatie. Eiser heeft betoogd dat de gevolgen van het bouwplan voor de parkeersituatie onvoldoende zijn meegewogen en dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering door de fundering van het gebouw. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de fundering en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is. Echter, de rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, vooral met betrekking tot de parkeersituatie.

De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van acht weken voor een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door rechter S.H. van den Ende en is openbaar uitgesproken op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5757 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigden: G. Glas en J. Bos).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Hervormde Gemeente Aarlanderveente Nieuwkoop.

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het realiseren van woningen, appartementen en een jeugdhaven aan de [adressen] in [plaats].
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3].

Waar gaat de zaak over?

2. Vergunninghoudster heeft op 29 november 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen, appartementen en een jeugdhaven ingediend.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo.
2.2.
Verweerder heeft, naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften, het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan een in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om af te wijken van daarin gestelde parkeernormen.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Relevant toetsingskader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ (het bestemmingsplan).
5.1.
Op grond van artikel 11.1 van de regels van het bestemmingsplan moet, voor zover hier van belang, in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Op grond van artikel 11.2, onder b, van de planregels kan verweerder onder voorwaarden afwijken van het bepaalde in artikel 11.1. De volledige planregel is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen?
6. Eiser betoogt dat in bezwaar geen sprake is van een weloverwogen en zorgvuldig tot stand gekomen besluit op bezwaar. Daartoe brengt hij naar voren dat het advies van de commissie bezwaarschriften en het bestreden besluit van dezelfde datum zijn. Eiser vindt het verder onzorgvuldig dat zijn reactie van 19 juli 2022 niet is meegenomen in zowel het advies van de commissie bezwaarschriften als het bestreden besluit.
6.1.
De omstandigheid dat het bestreden besluit en het advies van de commissie bezwaarschriften van dezelfde datum zijn, is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat in bezwaar geen zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden. Het dossier biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Zo heeft verweerder naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar nader onderzoek verricht naar de parkeersituatie. Dat onderzoek is door de commissie bezwaarschriften betrokken in de heroverweging. In het door verweerder overgenomen advies van de commissie bezwaarschriften wordt ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte bezwaargronden. Daarbij is het niet vereist dat alle nadere stukken die een bezwaarmaker indient ook in het advies worden benoemd of samengevat. De rechtbank is wel van oordeel dat het bestreden besluit om een andere reden onzorgvuldig is voorbereid. Dat wordt hierna onder 9. besproken.
Buitentrap
7. Eiser betoogt dat de buitentrap van de appartementen overdekt moet zijn, omdat dit verplicht is op grond van het Bouwbesluit 2012.
7.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. [1] De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de door eiser genoemde bepalingen niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Hij is immers geen gebruiker van de buitentrap. Deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom verder buiten beschouwing.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
8. Eiser betoogt dat de fundering van het gebouw deels onder het trottoir, in grond van de gemeente is aangebracht. Dat levert een evidente privaatrechtelijke belemmering op, die in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning. Door de plaatsing van de fundering blijft onvoldoende ruimte over voor kabels en leidingen. Omdat de straatstenen uit elkaar wijken is sprake van een gevaarlijke situatie op het trottoir.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Voor zover de fundering is aangebracht in grond van de gemeente, is gebleken dat de gemeente daartegen geen bezwaar heeft. Alleen al om die reden is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Overigens heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat uit controle tijdens het werk is gebleken dat geen kabels en leidingen bij de fundering liggen, voor zover dit het belang van eiser al zou raken. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat de bestrating zo nodig kan worden verbeterd, op basis van een melding daarover bij de gemeente.
Parkeren
9. Eiser betoogt dat de gevolgen van het bouwplan voor de parkeersituatie onvoldoende zijn meegewogen bij het bestreden besluit. Eiser voert hiertoe onder meer aan dat de bevindingen over parkeren zijn gebaseerd op gemanipuleerde tekeningen, dat parkeerplekken zijn meegeteld die vanwege de maatvoering niet volwaardig zijn en dat in openbaar gebied onvoldoende parkeerruimte bestaat om een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein op te vangen.
9.1.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerder bij het onderzoek naar de parkeersituatie is afgegaan op gemanipuleerde tekeningen. Verweerder heeft toegelicht dat de gebruikte ondergronden afkomstig zijn van de gemeente en van het kadaster.
9.2.
Kort voor de zitting heeft verweerder opnieuw een parkeeronderzoek verricht. De uitkomsten van dit parkeeronderzoek zijn neergelegd in het stuk ‘Verkeerskundige visie inzake parkeren woningbouwontwikkeling, ter hoogte van Dorpsstraat 38 te Aarlanderveen’ van 8 oktober 2024 (hierna: Verkeerskundige visie). Uit de Verkeerskundige visie blijkt dat op het punt van de maximale bezettingsgraad van 85% niet is voldaan aan de geldende Parkeernota 2020 bij de toekenning van tien openbare parkeerplaatsen aan het openbaar gebied voor de ontwikkeling op het terrein van de Hervormde kerk. In de Verkeerskundige visie wordt ook opgemerkt dat het proces om parkeerplekken uit de openbare ruimte toe te kennen aan de woningbouwontwikkeling niet vlekkeloos is verlopen. Verweerder onderkent dat het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
9.3.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het niet op een deugdelijke motivering.
9.4.
Op zitting heeft verweerder aangegeven een afwijkingsbesluit te willen nemen om dit gebrek te herstellen.
Bestuurlijke lus
10. Uit wat onder 9. is overwogen over parkeren, blijkt dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is genomen met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
10.1.
Om het gebrek te herstellen moet verweerder op basis van de Verkeerskundige visie motiveren of een binnenplanse afwijking van de regels over parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het ligt in de rede dat verweerder daarbij ook gemotiveerd ingaat op de in de reactie van eiser van 14 oktober 2024 opgenomen betwisting van bevindingen in de Verkeerskundige visie. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10.2.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Klein, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Bestemmingsplan [bestemmingsplan]
Artikel 11 Overige regels
11.1
Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
11.2
Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1, indien:
aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
11.3
Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 11.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een gebouw, bouwperceel, weg (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Voetnoten

1.