ECLI:NL:RBDHA:2024:21724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
SGR 23/2598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor het inpakken van door derden geteelde tomaten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, mr. [eiser], in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] B.V., tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inpakken van door derden geteelde tomaten op de locatie [bedrijfsnaam 1] in Zevenhuizen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas afgewezen met het besluit van 21 februari 2023, omdat het verpakken van tomaten van derden volgens verweerder niet in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan en zou leiden tot een grotere ruimtelijke uitstraling. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en een derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. Eiser betoogt dat er niet is ingegaan op zijn zienswijze en dat het besluit niet afwijkt van de overwegingen in het advies van verweerder aan de gemeenteraad. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom het verpakken van tomaten van derden zou leiden tot meer verkeersbewegingen en afvalstromen dan het verpakken van eigen teelt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ruimtelijke uitstraling van het verpakken van maximaal 40% tomaten van derden moet worden onderzocht.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

mr. [eiser], in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] B.V., uit [vestigingsplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.E. van der Holst),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Scholtes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats], derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inpakken van door derden geteelde tomaten op de locatie [bedrijfsnaam 1] in Zevenhuizen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. In ieder geval tot haar faillissement op 27 september 2022 was [bedrijfsnaam 1] B.V. ([bedrijfsnaam 1]) eigenares van het perceel aan de [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats]. Op dit perceel exploiteerde [bedrijfsnaam 2] B.V. ([bedrijfsnaam 2]), een dochtervennootschap van [bedrijfsnaam 1], een glasgroentenbedrijf in snoeptomaten. [bedrijfsnaam 2] teelde snoeptomaten op dit perceel en ook op een viertal andere percelen in de Zuidplaspolder. Het verpakken van alle zelf geteelde snoeptomaten gebeurde op het perceel aan de [adres]. Daarnaast kocht [bedrijfsnaam 2] snoeptomaten in bij andere (buitenlandse) telers. Ook deze snoeptomaten werden op het perceel verpakt.
2.1.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de derde-partij heeft [bedrijfsnaam 1] op 24 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het inpakken van door derden geteelde tomaten op de locatie [bedrijfsnaam 1] te [vestigingsplaats].
2.2.
Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft vanaf
3 november 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiser heeft daartegen tijdig een zienswijze ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning geweigerd. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat een afwijking van het bestemmingsplan niet kan worden toegestaan vanwege de ruimtelijke uitstraling van het verpakken van tomaten van derden. Medewerking aan het initiatief zou ook in strijd komen met het ‘Masterplan Middengebied’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Herziening Zuidplaspolder 1 (bestemmingsplan). Het betrokken perceel heeft de bestemming ‘Agrarisch – Glastuinbouw’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor (onder meer) glastuinbouwbedrijven.
5.1.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd?
6. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Er is niet ingegaan op de zienswijze van eiser en het bestreden besluit wijkt niet af van de overwegingen die in het advies van verweerder aan de gemeenteraad staan. Verder heeft verweerder het bestreden besluit genomen zonder de bevindingen in de ruimtelijke onderbouwing mee te wegen. Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het inkopen van tomaten bij derden een veel minder grote ruimtelijke uitstraling heeft dan wanneer jaarrond wordt geteeld. Voor jaarrond telen moet in ieder geval rekening worden gehouden met de belichting en die activiteit gaat gepaard met een vergelijkbaar aantal transportbewegingen. Eiser betwist dat het initiatief in strijd is met het ‘Masterplan Middengebied’.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet onredelijk is om vast te houden aan het maximum dat 10% van de tomaten die worden verpakt niet zelf geteeld is. Dat gebruik wordt als ondergeschikt gebruik beschouwd, waardoor het past in het bestemmingsplan. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank van
23 april 2024. [1] Volgens verweerder wordt op deze manier de in het ‘Masterplan Middengebied’ beoogde ruimtelijke uitstraling van het gebied gewaarborgd.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betoogt dat een hoger percentage dan 10% aan te verpakken producten van derden nog altijd ondergeschikt gebruik betreft, maar dat eiser vraagt om een afzonderlijke planologische toestemming om tussen de 10 en maximaal 40% tomaten van derden te verpakken. Het gaat dus om een andere situatie dan aan de orde in door verweerder aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 23 april 2024.
6.3.
De rechtbank stelt verder vast dat niet in geschil is dat de eigen tomatenteelt altijd verpakt mag worden. Het verpakken van tomaten is ook een vast onderdeel van de op het perceel toegestane bedrijfsactiviteiten van eiser. Dat jaarrond op het perceel mag worden geteeld is ook niet in geschil.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan wat in de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven over de ruimtelijke effecten van het verpakken van tomaten van derden. Het standpunt van verweerder dat het verpakken van tomaten van derden tot meer aanvoer van verpakkingsmateriaal en tot meer afvalstromen leidt, is niet onderbouwd. Verder ontbreekt in het bestreden besluit een deugdelijke onderbouwing van het standpunt van verweerder dat het verpakken van tomaten van derden zou leiden tot meer verkeersbewegingen, dan het verpakken van eigen teelt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat jaarrond telen op het perceel zou leiden tot meer verpakkingsactiviteiten en eveneens tot meer verkeersbewegingen. In dit licht bezien is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder niet toereikend heeft gemotiveerd waarom medewerking aan de aanvraag in strijd zou zijn met het Masterplan Middengebied.
6.5.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd en ligt daaraan onvoldoende onderzoek ten grondslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 3:46 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder moet opnieuw op de aanvraag beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder zal moeten onderzoeken of sprake is van een grotere ruimtelijke uitstraling wanneer tot maximaal 40% tomaten van derden zullen worden verpakt op het perceel, afgezet tegen jaarrond telen en verpakken van eigen teelt.
7.1.
Gelet op het nog door verweerder te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen om het geconstateerde gebrek te herstellen met een verbeterde motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2023;
- draagt verweerder op binnen een termijn van twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3526.