ECLI:NL:RBDHA:2024:21722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/1041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een mijnbouwwerk en het boren van geothermiebronnen in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024, wordt het beroep van Bogreen Outdoor Plants B.V. en GEBO Interholding B.V. tegen de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat behandeld. De eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris om een omgevingsvergunning te verlenen aan HVC Aardwarmte Wippolderlaan B.V. voor het oprichten en in werking hebben van een mijnbouwwerk, inclusief het boren van geothermiebronnen. De rechtbank heeft de zaak op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van de partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' heeft. De rechtbank stelt vast dat het project niet voldoet aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan, omdat de warmtelevering aan woningen niet bedrijfseconomisch ondergeschikt is aan de levering aan glastuinbouwbedrijven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet had mogen afwijken van de gebruiksregels van het bestemmingsplan en dat het project niet in overeenstemming is met de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseressen ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning blijft bestaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

Bogreen Outdoor Plants B.V.en
GEBO Interholding B.V., uit Wateringen, eiseressen
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, thans: de minister van Klimaat en Groene Groei, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Kerkhoven).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
HVC Aardwarmte Wippolderlaan B.V. uit Alkmaar, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. P.G. Wemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het oprichten en in werking hebben van een mijnbouwwerk, inclusief het boren van geothermiebronnen. Deze omgevingsvergunning behelst mede het bouwen en aanleggen van de boorlocatie met bijbehorende bouwwerken.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 28 december 2023 (het bestreden besluit) verleend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen, vergezeld door [naam 1], de gemachtigde van verweerder, vergezeld door mr. [naam 3] en [naam 2], en de gemachtigde van vergunninghoudster, vergezeld door [naam 4] en [naam 5].

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd omdat zij een geothermiebron wil aanboren en ontwikkelen.
2.1.
De aanvraag heeft – voor zover hier van belang – betrekking op de activiteiten (1) ‘het bouwen van een bouwwerk’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en (2) ‘het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.2.
Het project is voorzien op de percelen kadastraal bekend Gemeente [gemeente], sectie [sectieletter], nummers [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2]. Dit zijn percelen aan de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in [plaats]. Het glastuinbouwbedrijf van eiseressen is direct naast deze percelen gevestigd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Omdat eiseressen het niet eens zijn met het bestreden besluit, hebben zij hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden die eiseressen hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
4.2.
Dit betekent ook dat op deze zaak nog de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. Op het bestreden besluit is afdeling 2 van de Chw van toepassing. Dit volgt uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Chw gelezen in samenhang met artikel 1.1 van bijlage I bij deze wet.
Het beroep van eiseressen
5. Eiseressen betogen dat het project in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder geen gebruik had mogen maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. Daarnaast is het project volgens eiseressen in strijd met de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland.
Strijd met het bestemmingsplan
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”. Op het perceel rust – voor zover hier van belang – de bestemming “Agrarisch – Glastuinbouw”.
6.1.
Ingevolge artikel 3.1 zijn de voor “Agrarisch – Glastuinbouw” aangewezen gronden bestemd voor:
een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
(hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning.
6.2.
In de artikelen 3.2 en 3.2.1 van het bestemmingsplan zijn de bouwregels vastgelegd waaraan bouwwerken binnen de bestemming “Agrarisch – Glastuinbouw” moeten voldoen.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het project in strijd is met artikel 3.1, aanhef en onder c van de planregels, aangezien het project geen voorziening is die wordt gerealiseerd bij en ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Evenmin is in geschil dat het project in strijd is met de bouwregels uit het bestemmingsplan, in verband met de hoogte van een erfafscheiding, de afstand van het bouwwerk tot de perceelsgrens en de positionering van een silo en installaties vóór de voorgevel. De rechtbank stelt daarom vast dat het beroep van eiseressen zich toespitst op de vraag of voor het project kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Afwijking van de gebruiksregels
7. Verweerder is met toepassing van artikel 3.5 van het bestemmingsplan afgeweken van de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
8. Op grond van artikel 3.5 van de planregels kan worden afgeweken van artikel 3.1 van de planregels. Artikel 3.5, aanhef en onder b van de planregels stelt hieraan de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en/of 3.4 voor:
[…]
b. het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet glastuinbouw) bedrijfseconomisch ondergeschikt is, mits:
-dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
-dit niet op stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren stuit;
-dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot
de aangrenzende percelen.
9. Volgens eiseressen wordt niet aan deze voorwaarden voldaan. Zij betogen dat de warmteopwekking door het project niet alleen ten goede komt aan glastuinbouw, maar ook aan woningen. Deze levering van warmte aan woningen is volgens eiseressen niet bedrijfseconomisch ondergeschikt. Ook is het leveren van warmte aan meerdere glastuinbouwbedrijven volgens eiseressen niet noodzakelijk in bedrijfsmatig opzicht. Het project stuit volgens eiseressen bovendien op stedenbouwkundige bezwaren en leidt tot hinder.
9.1.
Over het betoog van eiseressen dat de warmtelevering aan derden bedrijfseconomisch niet ondergeschikt is, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de op te wekken warmte gebruikt zal worden ten behoeve van zowel glastuinbouwbedrijven als woningen. Verweerder stelt zich met vergunninghoudster op het standpunt dat de warmtelevering aan woningen in dit geval bedrijfseconomisch ondergeschikt is. Dat de warmtelevering aan derden inzichtelijk en bedrijfseconomisch ondergeschikt moet zijn, is ook vastgelegd in voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 bij het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan niet nader is toegelicht wanneer de levering van warmte of energie aan derden (niet glastuinbouw) moet worden aangemerkt als ‘bedrijfseconomisch ondergeschikt’. Ter zitting heeft vergunninghoudster uiteengezet dat nog geen precieze percentages bekend zijn, maar dat van de opgewekte energie circa 15 megawatt per jaar zal worden geleverd aan glastuinbouwbedrijven en circa 3 megawatt per jaar aan woningen. Eiseressen hebben deze aantallen niet gemotiveerd betwist. Gelet op deze aantallen heeft verweerder mogen aannemen dat de warmtelevering aan woningen bedrijfseconomisch ondergeschikt zal zijn aan de levering aan glastuinbouwbedrijven. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun ter zitting ingenomen standpunt dat van bedrijfseconomische ondergeschiktheid geen sprake meer is zodra meer dan 10% van de opgewekte warmte aan derden wordt geleverd. Artikel 3.5 van het bestemmingsplan – zowel op zichzelf beschouwd als in samenhang met de andere planregels – noch de plantoelichting biedt steun aan dit standpunt, evenmin als het algemeen spraakgebruik.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts op het standpunt mogen stellen dat de warmtelevering aan meer dan één glastuinbouwbedrijf noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat de rijksoverheid het gebruik van geothermie ten behoeve van glastuinbouwbedrijven stimuleert en dat het project daarom past binnen een toekomstbestendige bedrijfsvoering. Verweerder – hierin gesteund door vergunninghoudster – heeft verder toegelicht dat een project als hier aan de orde in verband met de hiermee gemoeide kosten niet ten behoeve van één glastuinbouwbedrijf kan worden gerealiseerd. Bovendien is in het afzetgebied volgens verweerder geen glastuinbouwbedrijf aanwezig met een warmtebehoefte die overeenkomt met de warmte die het project zal opwekken, zodat ook om die reden de levering aan meerdere glastuinbouwbedrijven nodig zal zijn. In wat eiseressen hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de juistheid van deze toelichting van verweerder in twijfel te trekken.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder op het standpunt mogen stellen dat het project niet afstuit op stedenbouwkundige of landschappelijke bezwaren. De rechtbank volgt eiseressen niet voor zover zij betogen dat het bestemmingsplan ter plaatse uitsluitend ruimte biedt aan behoud van het glastuinbouw-areaal en dat elke andere ontwikkeling daarom is uitgesloten. Met dit standpunt zien eiseressen eraan voorbij dat artikel 3.5 van het bestemmingsplan juist de mogelijkheid biedt om af te wijken van het voorschreven gebruik van het perceel voor glastuinbouw. Verweerder heeft aan het bestreden besluit verder voorschriften verbonden ten aanzien van de positionering en uitstraling van bouwwerken en de terreininrichting. In wat eiseressen hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het project desondanks stuit op stedenbouwkundige of landschappelijke bezwaren.
9.4.
Voor zover eiseressen hebben betoogd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit artikel 3.5 van het bestemmingsplan dat afwijking van de gebruiksregels niet mag leiden tot onevenredige hinder, gevaar en/of schade in relatie tot de aangrenzende percelen, overweegt de rechtbank dat eiseressen dit betoog niet hebben onderbouwd. Reeds daarom slaagt dit niet.
9.5.
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met toepassing van artikel 3.5 van het bestemmingsplan heeft mogen afwijken van de gebruiksregels uit artikel 3.1 van het bestemmingsplan. Het betoog van eiseressen slaagt niet.
Afwijking van de bouwregels
10. Verweerder is met toepassing van artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan afgeweken van de bouwregels van het bestemmingsplan die zijn vastgelegd in artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan.
10.1.
Op grond van artikel 3.3.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van een
wkk-installatie en een installatie voor de winning van warmte door een niet-glastuinbouwbedrijf mits:
[…];
- hierdoor de glastuinbouw nu en in de toekomst niet wordt belemmerd, dit ter beoordeling van de glastuinbouwkundige.
10.2.
Eiseressen betogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan dat door de afwijking van het bestemmingsplan ‘de glastuinbouw nu en in de toekomst niet wordt belemmerd’.
10.3.
Uit artikel 1.42 van de planregels volgt dat met de ‘glastuinbouwdeskundige’ in artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan ‘het adviserend overleg bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeente Westland, het Hoogheemraadschap van Delfland en LTO-Glaskracht’ wordt bedoeld.
10.4.
Niet in geschil is dat de glastuinbouwkundige op 14 juni 2023 positief over het project heeft geadviseerd. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun stelling dat de glastuinbouwkundige in dit advies aan een onjuist criterium heeft getoetst. Uit het advies van de glastuinbouwdeskundige blijkt dat – zoals wordt voorgeschreven in artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan – inhoudelijk is beoordeeld of het project nu en in de toekomst een belemmering vormt voor de glastuinbouw. Volgens de glastuinbouwkundige is dit niet het geval. Het betrokken perceel ligt in een relatief klein hoekje, dat voor de glastuinbouw minder interessant is. Het project belemmert de glastuinbouw volgens het advies dan ook minimaal. De rechtbank overweegt dat verweerder volgens vaste rechtspraak aan het advies van een deskundige in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen. Die situatie doet zich hier niet voor. Eiseressen hebben geen tegenadvies overgelegd en hebben ook niet gemotiveerd dat het advies van de glastuinbouwkundige niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet bij dit advies heeft mogen aansluiten.
10.5.
Voor zover eiseressen betogen dat het perceel voor hun specifieke bedrijf geschikt is en dat zij al langere tijd proberen dit perceel te verwerven, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat het perceel eigendom is van de gemeente en dat de gemeente niet bereid is het perceel aan eiseressen te verkopen. De uitbreidingsplannen van eiseressen worden daarom niet gehinderd door de beoogde realisatie van het project door vergunninghoudster, maar door de weigering van de gemeente om de grond te verkopen aan eiseressen. Het betoog slaagt niet.
10.6.
Voor zover eiseresessen ook in dit verband hebben betoogd dat het project zal leiden tot onaanvaardbare schaduwwerking op hun perceel en kassen, slaagt dit betoog niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseressen niet gemotiveerd hebben betwist dat deze schaduwwerking niet groter is dan wanneer de maximale bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan zouden zijn benut. De schaduwwerking kan daarmee niet worden toegerekend aan de afwijking van de bouwregels.
Is het project in strijd met de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland?
11. Eiseressen betogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6.15, eerste lid, van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Volgens eiseressen zijn op deze locatie alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegestaan, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Daarvan is bij het project volgens eiseressen geen sprake.
11.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 6.15, eerste lid, van de Omgevingsverordening is opgenomen in afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening. Deze afdeling gaat over bestemmingsplannen en niet over omgevingsvergunningen. Artikel 6.40 van de Omgevingsverordening verklaart afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening weliswaar van overeenkomstige toepassing op sommige omgevingsvergunningen, maar dat geldt enkel voor omgevingsvergunningen die worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 en onder 3 van de Wabo. De omgevingsvergunning in deze zaak is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1 van de Wabo, zodat de artikelen 6.15 en 6.40 van de Omgevingsverordening hierop niet van toepassing zijn. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.