ECLI:NL:RBDHA:2024:2172
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning voor sloop en bouw van berging in beschermd stadsgezicht
In deze zaak heeft eiser, wonende in Delft, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het slopen van bestaande bebouwing en het realiseren van een berging op een locatie in Delft. Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft in een besluit van 13 april 2022 de aanvraag gedeeltelijk geweigerd en gedeeltelijk verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 7 juni 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 16 januari 2024 behandeld. Eiser betoogde dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat er volgens hem toezeggingen waren gedaan over de verlening van de vergunning. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een concrete toezegging was gedaan. Daarnaast voerde eiser aan dat het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel waren geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gereageerd op de door eiser aangedragen voorbeelden.
De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning terecht was geweigerd op basis van de weigeringsgronden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en vergoeding van proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van der Ven en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.