In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 13 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 6 november 2024 afgewezen, met het argument dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting op 29 november 2024, waar de rechtbank samen met een andere zaak het beroep behandelde.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan Spanje gedaan, dat door Spanje was aanvaard. Eiser voerde aan dat het voornemen van de minister in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er een standaardtekst was gebruikt en het voornemen eerder was dan het Dublingehoor. De rechtbank oordeelt dat het voornemen aan de vereisten voldeed, maar dat de minister onzorgvuldig handelde door het voornemen uit te vaardigen voordat eiser was gehoord.
De rechtbank constateert echter dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij tijdens het Dublingehoor geen bezwaren tegen de overdracht naar Spanje had geuit. Eiser voerde ook aan dat er voor Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht aannam dat Spanje aan de verplichtingen voldeed. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat er wel een gebrek is geconstateerd, wat leidt tot een vergoeding van de proceskosten aan eiser van € 1.750.