ECLI:NL:RBDHA:2024:2169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/09/660351 / KG ZA 24-65
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging GVM-status van gedetineerde met vlucht- en maatschappelijk risico

In een kort geding bij de Rechtbank Den Haag heeft een man, die in 2023 tot 17 jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor het leiden van een criminele organisatie, verzocht om verwijdering van de GVM-lijst (Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico). De man, die sinds september 2020 in detentie zit, is in november 2021 op deze lijst geplaatst vanwege een hoog risico op ontvluchting en liquidatie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de plaatsing op de lijst niet onrechtmatig is. De man heeft betoogd dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor de risico's die aan zijn status zijn verbonden, maar de rechter heeft geconcludeerd dat de informatie die ten grondslag ligt aan de GVM-status betrouwbaar is. De man heeft in het verleden geprobeerd te vluchten en er zijn aanwijzingen dat hij een gevaar vormt voor getuigen in zijn strafzaak. De rechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/660351 / KG ZA 24-65
Vonnis in kort geding van 22 februari 2024
in de zaak van
[eiser], gedetineerd te [locatie 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.A. Blok te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de akte houdende een wijziging van eis;
- de conclusie van antwoord met de daarbij overgelegde producties;
- de op 8 februari 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] verblijft sinds 16 september 2020 in voorarrest in verband met zijn vervolging door het Openbaar Ministerie voor (onder meer) het geven van leiding aan een criminele organisatie, die actief is in internationale handel in harddrugs en grondstoffen daarvoor, de productie van harddrugs, het witwassen van criminele gelden in georganiseerd verband en het gebruik van geweld (in georganiseerd verband) en daarnaast voor wapenbezit en wapenhandel.
2.2.
In november 2021 is [eiser] op de GVM-lijst (Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico) geplaatst vanwege het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A) en wel in de categorie ‘hoog’. Deze beslissing is genomen nadat [eiser] is besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO). De directeur van PI [locatie 2] , waar eiser toen gedetineerd was, heeft vervolgens toezichtmaatregelen aan [eiser] opgelegd. De GVM-status van [eiser] is daarna iedere zes maanden verlengd en ook de toezichtmaatregelen zijn in stand gebleven. In november 2022 is bij de verlenging van de GVM-status aan de grond vluchtrisico toegevoegd het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde (criterium C).
2.3.
[eiser] is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 12 oktober 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaar voor onder meer de onder 2.1 vermelde strafbare feiten. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Die procedure loopt nog.
2.4.
[eiser] is laatstelijk op 8 november 2023 besproken in het OO. Daarna is besloten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met het profiel ‘hoog’ wederom te verlengen op beide hiervoor genoemde gronden.
2.5.
De selectiefunctionaris heeft op 10 januari 2024 beslist dat [eiser] dient te worden overgeplaatst van PI [locatie 2] naar de gevangenis van PI [locatie 1] . [eiser] heeft daar bezwaar tegen gemaakt. De overplaatsing heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. De directeur van PI [locatie 1] heeft, onder verwijzing naar onder meer de GVM status van [eiser] , verschillende toezichtmaatregelen aan [eiser] opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met onmiddellijke ingang te verwijderen;
subsidiair: de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst te wijzigen van categorie ‘hoog’ naar ‘verhoogd’
(althans – naar de voorzieningenrechter begrijpt – in beide gevallen de Staat daartoe te veroordelen);
met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Het besluit om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen is onrechtmatig. Er is geen sprake van een risico op ontvluchting en ook niet van liquidatie of bedreiging in of vanuit detentie. Er zijn nooit concrete aanwijzingen geweest die de vermeende risico’s onderbouwen. Er is alleen sprake van niet onderbouwde veronderstellingen en aannames. Er is ook nooit iets voorgevallen sinds [eiser] gedetineerd is. [eiser] is in detentie van onbesproken gedrag. Hij heeft jarenlang in de PI verbleven en is ook jarenlang op transport geweest zonder dat zich enig incident heeft voorgedaan. Vanwege de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst is echter een heel pakket aan ingrijpende maatregelen aan hem opgelegd die hem enorm beperken. Hij heeft als familiemens met name last van de beperkingen betreffende het ontvangen van bezoek en de mogelijkheid om te bellen. Subsidiair valt niet in te zien waarom in het geval van [eiser] niet kan worden volstaan met een plaatsing op de GVM-lijst in de categorie verhoogd. Dat kan de directeur van de PI de ruimte geven om maatregelen af te schalen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. De vordering van [eiser] heeft betrekking op de beslissing om zijn plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te verlengen. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang open staat om daartegen op te komen, is hij in dit kort geding ook ontvankelijk in zijn vordering.
Belang
4.2.
De toetsing in dit kort geding beperkt zich echter wel tot de beslissing tot plaatsing en handhaving van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’. De beslissing van de directeur van de PI om toezichtsmaatregelen aan [eiser] op te leggen – waarover [eiser] in dit kort geding ook heeft geklaagd – is vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ. Deze kunnen in dit geding dus niet worden getoetst. Dat erkent [eiser] overigens ook. Aangezien de plaatsing op de GVM-lijst echter wel een rol kan spelen bij de oplegging van die maatregelen, heeft [eiser] er belang bij om een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van zijn GVM-status te vragen. Voor zover de Staat dat betwist, wordt daaraan voorbij gegaan.
Beoordelingskader
4.3.
Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire). Hierin is onder meer het volgende bepaald. De beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en welk risicoprofiel wordt toegepast, wordt namens de Minister genomen door de selectiefunctionaris, nadat de gedetineerde is besproken in het OO en naar aanleiding daarvan advies is uitgebracht. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen (zoals een selectiefunctionaris, een directeur van een PI, iemand van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en vertegenwoordigers van het Landelijk Parket/OM) dat de gevaarzetting ten aanzien van gedetineerden in kaart brengt en adviseert over de categorie van de dreiging ‘verhoogd’, ‘hoog’ of ‘extreem’. De beoordeling vindt plaats volgens de in de Circulaire vermelde criteria. Elke gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden en in een van de GVM-hoog PI’s worden geplaatst. Bij het indelen in deze categorieën geldt dat het OO een inschatting maakt van de kans op en de impact van de dreigingen met betrekking tot de GVM-criteria.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen in een bepaalde categorie en deze plaatsing te handhaven een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt aan de selectiefunctionaris. Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in november 2023 in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot verlenging van de GVM-status hoog. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Daartoe is het volgende redengevend.
Risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A)
4.5.
Op 3 november 2021 heeft het GRIP gerapporteerd dat informatie naar voren was gekomen bij de Politie Eenheid Den Haag dat [eiser] wil proberen om, mede op medische gronden, vrij te komen en dat hij daarna van plan is om naar Zuid-Amerika te vluchten om gevangenisstraf in Nederland te ontlopen. Daarnaast was er bij het Team Criminele Inlichtingen van de Politie Eenheid Den Haag informatie ontvangen dat handlangers van [eiser] tijdens het volgende transport een poging willen doen hem te bevrijden maar dat [eiser] op dit moment erg zwaar wordt beveiligd. Gelet op deze informatie heeft het OO op 10 november 2021 de situatie van [eiser] besproken, waarna is geconcludeerd dat hij moest worden geplaatst op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’, welk advies de selectiefunctionaris heeft gevolgd. Het GRIP heeft vervolgens op 11 mei 2022, 9 november 2022, 10 mei 2023 en 24 oktober 2023 gerapporteerd over [eiser] situatie. In die rapporten is het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf telkens als actueel beoordeeld. Bij dit een en ander is ook de verdenking (en bij de laatste verlenging: de veroordeling) van [eiser] in aanmerking genomen voor het geven van leiding aan een criminele organisatie, op basis waarvan wordt aangenomen dat [eiser] ook de macht, het netwerk en financiële middelen heeft om een en ander te bewerkstelligen.
4.6.
[eiser] heeft betwist dat sprake is van een vluchtrisico. In dat verband heeft hij betoogd dat de betrouwbaarheid van de meldingen bij de Politie Eenheid Den Haag niet kan worden vastgesteld. Hij heeft er verder op gewezen dat hij al 50 maal op transport is geweest, meestal ongeboeid, en dat er nooit sprake is geweest van ongeregeldheden en dat er nooit iets is gebeurd wat de informatie over bevrijding/ontsnapping ook maar enigszins aannemelijk maakt. Dat maakt volgens hem de twijfel aan de betrouwbaarheid van de informatie waarop de Staat zich baseert, gegrond. Bovendien is er geen nieuwe informatie over vluchtgevaar en het hebben van macht en middelen maakt volgens [eiser] niet dat iemand daadwerkelijk plannen heeft voor een gewelddadige ontsnapping.
4.7.
De Staat heeft toegelicht dat niet zonder meer van de juistheid van verkregen informatie wordt uitgegaan, maar dat de verschillende disciplines die in het OO zijn vertegenwoordigd de betrouwbaarheid hiervan vanuit hun eigen expertise beoordelen. Dit heeft er volgens de Staat in dit geval toe geleid dat de betreffende informatie als zodanig betrouwbaar is aangemerkt dat is geoordeeld dat daaraan de gevolgen zouden moeten worden verbonden die in dit kort geding aan de orde zijn. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de wijze waarop de betrouwbaarheid van de informatie is getoetst en de uitkomst van die toetsing. Dat een tijdverloop van ruim twee jaar, waarin zich geen incidenten hebben voorgedaan en er geen nieuwe meldingen over vluchtrisico’s zijn binnen gekomen, er niet zonder meer toe leidt dat wordt geoordeeld dat het risico is geweken, acht de voorzieningenrechter met name bij een risico op ontvluchting of een poging tot bevrijding niet onbegrijpelijk. Dat klemt temeer in een situatie, zoals hier aan de orde, waarin de gedetineerde recent is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en zijn detentie en vervoer extra beveiligd plaatsvindt. De selectiefunctionaris heeft verder, gezien hetgeen in de Circulaire staat vermeld, acht mogen slaan op de feiten waarvoor [eiser] is veroordeeld en in aanmerking mogen nemen dat hij daarom waarschijnlijk de macht, het netwerk en de financiële middelen heeft om uitvoering te geven aan de plannen die hij, gelet op de verkregen informatie, mogelijk heeft. In de Circulaire is immers opgenomen dat kan worden gekeken naar het strafrestant, de criminele carrière, de hiërarchische positie en rol en status binnen een (criminele) organisatie. Daarom mocht worden meegewogen dat [eiser] zich vóór detentie in een crimineel milieu bevond, waarin zwaar geweld niet wordt geschuwd, en hij in eerste aanleg is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf voor leidinggeven aan een internationaal opererend, gewelddadig, crimineel drugsnetwerk, met connecties met Zuid Amerika.
Risico op liquidatie of bedreiging in detentie (criterium C)
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gronden om het risico op vluchtgevaar aan te nemen, acht de voorzieningenrechter ook niet onbegrijpelijk dat de selectiefunctionaris het risico op beïnvloeding van getuigen, en het daarmee samenhangende risico op bedreiging, in aanmerking heeft genomen en (mede) ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing tot plaatsing in GVM met status ‘hoog’. Dat klemt temeer omdat nu het hoger beroep loopt van de strafzaak van [eiser] , waarin getuigenverhoren aan de orde (kunnen) zijn, zodat [eiser] daarbij ook een concreet belang heeft. In de GRIP-rapportages vanaf november 2022 is ook gewezen op een op 6 juli 2022 gedane poging tot ontvoering van de schoonzoon van [eiser] , waarbij een van de daders zou hebben verklaard dat [eiser] hem nog een grote som geld verschuldigd is. Volgens de rapportage heeft [eiser] zijn schoonzoon een fotoboek uit zijn strafrechtelijk onderzoek getoond, waarna deze een persoon zou hebben geïdentificeerd als dader van de ontvoering. Kort daarna is ingebroken in het mausoleum van de familie [eiser] , naar het lijkt in een zoektocht naar geld. In de GRIP-rapportages is erop gewezen dat (hoewel daar geen signalen voor zijn) het niet valt uit te sluiten dat [eiser] de ontvoering wil vergelden of dat hij zelf gevaar loopt. Gelet op de verklaring van [eiser] dat hij een echte familieman is, en zijn in eerste aanleg bewezen leidersrol in een wijdvertakte criminele organisatie, acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk dat de selectiefunctionaris op grond van de ontvoering een risico op vergelding vanuit [eiser] aannemelijk acht. Tegen die achtergrond is het feit dat er sinds de ontvoering geen enkel signaal is ingekomen dat het risico op liquidatie van of door [eiser] bevestigt, waarop [eiser] heeft gewezen, de conclusie van het OO en de selectiefunctionaris dat het risico nog bestaat, niet onbegrijpelijk.
Conclusie
4.9.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen heeft de selectiefunctionaris naar het oordeel van de voorzieningenrechter op 8 november 2023 in redelijkheid kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status van [eiser] in de categorie ‘hoog’. Voor een gebod tot verwijdering van de GVM-lijst is op dit moment dan ook geen grond, zodat de primaire vordering niet toewijsbaar is. Datzelfde geldt voor de vordering tot afschaling van de categorie waarin [eiser] is geplaatst van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’. Aan de plaatsing in de categorie ‘hoog’ liggen, zoals de Staat voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd, dusdanige ernstige risico’s ten grondslag dat het besluit [eiser] niet te plaatsen in een PI met een normaal beveiligingsniveau (zoals het geval is in de categorie ‘verhoogd’) de redelijkheidstoets doorstaat.
4.10.
Voor toewijzing van een van de vorderingen van [eiser] is daarom in dit kort geding geen plaats.
Proceskosten
4.11.
Nu [eiser] in het ongelijk is gesteld, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in
de beslissing)
----------------------
Totaal € 1.973,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.
ts