ECLI:NL:RBDHA:2024:21688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/8436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake aanmaning en dwangbevel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, waarbij haar bezwaar tegen een aanmaning en dwangbevel niet-ontvankelijk is verklaard. Het bestreden besluit, genomen op 17 november 2023, stelt dat er geen besluit is waartegen bezwaar openstaat. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 19 november 2024 is behandeld. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de aanmaning en het dwangbevel niet onder de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen vallen. De rechtbank legt uit dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aanmaning en dwangbevel geen besluiten zijn waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Eiseres had bezwaar willen maken tegen de inhouding van een bedrag op haar AOW-uitkering, maar deze inhouding wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank en niet door het college. De rechtbank kan daarom geen inhoudelijk oordeel geven over de stellingen van eiseres, waaronder de bewering dat de vordering van het college is verjaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: C.P. Pijnen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college waarbij haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
Met het besluit van 17 november 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat er volgens het college geen besluit is genomen waartegen bezwaar openstaat. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hierbij was eiseres aanwezig. De gemachtigde van het college is – met voorafgaande afmelding – niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom is het beroep ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.1.
In artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter.
3.2.
Het bezwaarschrift van eiseres is blijkens de bewoordingen ervan gericht tegen de maandelijks inhouding van een bedrag op haar uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De vordering van de gemeente die aan de inhouding ten grondslag ligt, is onherroepelijk. Aan de inhouding zijn aanmaningen en een dwangbevel vooraf gegaan. Eiseres stelt dat zij de brieven daarover niet heeft ontvangen. Verder stelt zij dat de vordering van de gemeente is verjaard.
3.3.
Het inhouden van een bedrag op de AOW-uitkering van eiseres geschiedt door de Sociale Verzekeringsbank (Svb), niet door het college.
3.4.
Voor zover eiseres beoogt heeft bezwaar te maken tegen de door het college verstuurde aanmaning of het dwangbevel, dan geldt artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van die wetsbepaling geldt dat het niet mogelijk is om beroep in te stellen tegen een besluit inhoudende een aanmaning of een dwangbevel.
3.5.
Vastgesteld moet worden dat de brief van 22 maart 2022 een aanmaning is als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, nu dit geheel past binnen de in dit artikel gegeven omschrijving. Hieruit volgt dat deze brief weliswaar een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar dat dit besluit valt onder de uitzondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb. In samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan tegen dit besluit daarom geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel worden aangewend. Bij brief van 11 april 2022 is een dwangbevel aan eiseres uitgevaardigd. Ook dit besluit valt onder de uitzondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb. In samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kan ook tegen dit besluit geen bestuursrechtelijke rechtsmiddel worden aangewend.
3.6.
De wetgever vond de beroepsmogelijkheid tegen een aanmaning of een dwangbevel niet nodig, omdat in de regel tegen het besluit waaruit de betalingsverplichting voortvloeit al bezwaar en beroep heeft opengestaan. Tegen een aanmaning of een dwangbevel kan uitsluitend een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter. Daarom is de bestuursrechter niet bevoegd hierover te oordelen. Dit betekent ook dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel kan en zal geven over het standpunt van eiseres dat zij de brieven die hebben geleid tot het dwangbevel en de beslaglegging niet tijdig heeft ontvangen.
4. De rechtbank heeft uit de stukken afgeleid dat eiseres van mening is dat de vordering van het college verjaard is. Het college heeft hier in het verweerschrift een reactie op gegeven. Wat hier verder ook van zij; de bestuursrechter kan en mag daar geen oordeel over geven omdat het hier een civielrechtelijke kwestie betreft.
5. Aangezien er geen besluit in de zin van de Awb is aan te wijzen waartegen voor eiseres bezwaar open stond, heeft het college het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.