ECLI:NL:RBDHA:2024:21646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/09/664556 / JE RK 24-666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe scheidingssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd op 29 mei 2024 en zou oorspronkelijk eindigen op 9 december 2024. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om een verdere verlenging van zes maanden, omdat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar de communicatie tussen de ouders, de betrokkenheid van de hulpverlening en de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank concludeert dat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de nodige zorg voor de kinderen te waarborgen en dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk blijft. De rechtbank heeft de zorgen over de instabiele thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen als ernstig beoordeeld. De ouders hebben verschillende visies op de situatie, wat de communicatie bemoeilijkt. De rechtbank heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 9 juni 2025, met de hoop dat de ouders in de komende periode stappen kunnen zetten om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664556 / JE RK 24-666
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. O. Asscher te Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 29 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 9 juni 2024 tot 9 december 2024 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting voor 9 december 2024 met verwijzing naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 29 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de schriftelijke update met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 14 november 2024;
  • het verweerschrift van de advocaat van de moeder met bijlagen van 25 november 2024;
- het verweerschrift van de advocaat van de vader, die de advocaat van de vader tijdens de zitting heeft overgelegd.
1.3.
Op 29 november 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover gezamenlijk een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 29 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt het aangehouden deel van het verzoek toe te wijzen, zijnde de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende duur van zes maanden.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Bij beide kinderen is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Hoewel de ouders voorzichtige positieve stappen maken – door bijvoorbeeld gezamenlijk gesprekken te voeren bij [instelling 1] - lukt het hen nog onvoldoende om op een constructieve wijze te communiceren, over het verleden heen te stappen en hun blik te richten op de toekomst en wat zij hierin willen voor de kinderen. De kinderen zitten al jaren in een complexe scheidingssituatie, waardoor zij zich in een loyaliteitsconflict bevinden. Het is daarbij niet helpend dat de ouders ook buiten de hulpverlening om nog veel contact met elkaar lijken te hebben, waardoor het lastig is om de ouders te ondersteunen en de niet constructieve patronen tussen de ouders daadwerkelijk te doorbreken. Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft de gecertificeerde instelling nog steeds zorgen over haar schoolgang, waarvoor [instelling 2] nu is betrokken. Ook zijn er zorgen over het stoppen van de EMDR-behandeling bij [instelling 3] . Hierdoor zijn er ook nog geen herstelgesprekken geweest tussen de vader en [minderjarige 1] en is het contact tussen de vader en [minderjarige 1] nog niet opnieuw opgestart. Volgens de gecertificeerde instelling is het van belang – om het verleden los te kunnen laten – dat er wel sprake is van behandeling en dat deze herstelgesprekken ook plaatsvinden, waarbij [minderjarige 1] ook erkenning krijgt van de vader over de fouten die zijn gemaakt. [minderjarige 2] heeft op dit moment twee dagen in de week contact met de vader, waarbij op afstand een kindwerker van [instelling 1] is betrokken. Het is belangrijk dat verder wordt gewerkt aan het normaliseren van het contact tussen [minderjarige 2] en de vader. Vanuit [instelling 1] worden geen zorgen gezien voor de uitbreiding van dit contact, met bijvoorbeeld een nachtje slapen, maar de moeder kan hier niet mee instemmen. De moeder heeft nog steeds zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. Daarnaast is ook de behandeling van [minderjarige 2] bij [instelling 3] gestagneerd doordat de vader hier geen toestemming voor geeft, terwijl [minderjarige 2] hier volgens [instelling 3] nog wel baat bij heeft.
3.3.
Ondanks dat de gecertificeerde instelling gemerkt heeft dat het in dit gezin ingewikkeld is om tot een duurzame verandering te komen en zij zich realiseert dat er een moment komt waarop er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar er geen mogelijkheden meer zijn om hierin verandering te brengen middels een ondertoezichtstelling, is dat moment nu nog niet aangebroken. Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen en zorgen zijn er volgens de gecertificeerde instelling nog wel stappen te zetten en blijft hun betrokkenheid nog nodig. Het is belangrijk dat het traject van [instelling 1] door blijft lopen. De gecertificeerde instelling ziet voor [instelling 1] ook een rol weggelegd in het vormgeven van herstelgesprekken tussen de vader en de kinderen. Daarnaast is belangrijk dat het komende half jaar duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van de ouders voor de kinderen en hierover in samenwerking met [instelling 1] afspraken worden gemaakt. Daarbij dient de vraag centraal te staan wat de ouders nodig hebben om vooruit te kijken. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling daarbij toegelicht dat - anders dan de moeder stelt - op 16 december 2024 geen eindgesprek plaatsvindt met [instelling 1] , dit is gewoon een evaluatiegesprek. Gebleken is dat voor het voorzetten van dit traject bij [instelling 1] nog sturing nodig is vanuit de jeugdbeschermer. Deze sturing door een jeugdbeschermer is volgens de gecertificeerde instelling ook nog nodig voor de gestagneerde behandeltrajecten van de kinderen, het verder normaliseren van het contact tussen [minderjarige 2] en de vader en het maken van een start in het herstel van het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. De gecertificeerde instelling ziet dreigend contactverlies en heeft de vrees dat dit contact nog minder zal worden als zij niet langer betrokken zijn. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven in de afgelopen periode slechts een keer op huisbezoek te zijn geweest. Concluderend verzoekt de gecertificeerde instelling dan ook om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de resterende duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte en is – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft haar kinderen de afgelopen jaren onder de druk van de hulpverlening zien afglijden. De gecertificeerde instelling zit al jaren in een tunnelvisie, waarbij zij naar de mening van de moeder op grond van onjuiste, oudere informatie en bevindingen haar besluiten neemt. Door deze verkeerde visie van de gecertificeerde instelling, het vasthouden van de vader aan ouderverstoting en het feit dat hij de vorige procedure ook de optie van een uithuisplaatsing naar voren heeft gebracht, voelt de moeder zich genoodzaakt om informatie uit het verleden en de zorgen die zij heeft over de opvoedsituatie van de vader in het geding te brengen. De moeder heeft verzocht aan de gecertificeerde instelling om een zogenoemde nulmeting te doen, waarbij de problemen van nu in kaart worden gebracht, maar volgens de gecertificeerde instelling was dat niet mogelijk. De gecertificeerde instelling heeft geen onderzoek gedaan naar de uitspraken van [minderjarige 1] en de reden waarom zij geen contact wil met de vader en de druk die zij voelt om elke keer weer gedwongen te worden in het contact met de vader, verlamt haar. Daarbij is het niet de moeder die tegen de uitbreiding is van het contact tussen [minderjarige 2] en de vader, maar geeft [minderjarige 2] zelf aan dat zij niet bij de vader wil slapen. Zolang de gecertificeerde instelling naar eigen inzicht druk blijft zetten op het contact, zonder mee te wegen wat de kinderen aangeven, zal er volgens de moeder geen overeenstemming komen over dit contact. De kans is veel groter dat er weer contact zal ontstaan tussen [minderjarige 1] en de vader als de gecertificeerde instelling niet langer betrokken is. De begeleider van [instelling 2] – waar [minderjarige 1] een goede klik mee heeft – zou hierin ook een rol kunnen spelen. Uit geen van de gedragingen van de moeder blijkt dat er sprake is van ouderverstoting, dit is de vorige zitting door de gecertificeerde instelling ook bevestigd. Volgens de moeder zijn de problemen bij het vinden van overeenstemming over het contact tussen de vader en de kinderen niet het gevolg van een complexe scheiding. De moeder communiceert met de vader en zoekt samen met hem naar oplossingen als een contactmoment niet door kan gaan. Zij neemt hierin veel initiatief. Door het traject van parallel solo ouderschap, dat door de gecertificeerde instelling is opgelegd, worden de ouders volgens de moeder tegen elkaar uitgespeeld en bemoeilijken deze regels juist hun communicatie en het maken van afspraken. De moeder is ervan overtuigd dat zij zonder de instanties goed met de vader kan overleggen en communiceren. Zo nodigt de moeder bij de overdrachtsmomenten de vader ook even binnen uit en [minderjarige 1] komt dan ook naar beneden om met de vader praten. Volgens de moeder is er dan ook geen sprake van een loyaliteitsconflict en de ouders hebben geen ruzie met elkaar. De begeleider van [minderjarige 2] van de Kernvisiemethode complimenteert de ouders ook met hoe zij met elkaar omgaan. De vader heeft volgens de moeder afgelopen dinsdag nog aan de moeder aangegeven helemaal klaar te zijn met de gecertificeerde instelling en het verbaast de moeder dan ook dat de vader nu instemt met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Alle hulp die op dit moment loopt kan ook in het vrijwillig kader worden ingezet. Volgens de moeder wordt dan ook niet voldaan aan het wettelijke vereiste voor de ondertoezichtstelling dat de ouders de hulp niet accepteren. Bovendien zit [instelling 1] volgens de moeder daadwerkelijk in de afrondende fase. Het grote aantal afspraken met de hulpverlening legt een grote druk op de moeder en het zou haar en de kinderen dan ook rust geven wanneer de bemoeienis van de gecertificeerde instelling wegvalt. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.2.
Door en namens de vader is ingestemd met het verzochte en is ter zitting – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. De vader is op dit moment nog onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging samen met de moeder af te wenden. Hij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat het met de moeder gaat lukken om samen buiten de gecertificeerde instelling om de contacten tussen hem en de kinderen vorm te geven. Volgens de vader is er sprake van ouderverstoting. In het verweer van de moeder zit ook een duidelijke tegenstrijdigheid. Aan de ene kant geeft zij aan dat het contact met de vader prima is en geen ondertoezichtstelling nodig is, maar aan de andere kant stelt de moeder dat de vader een bedreiging voor de kinderen vormt en dat de kinderen hem niet willen zien. De vader betwist hetgeen dat verder door de moeder in haar verweerschrift is gesteld. De aantijgingen die in dit verweerschrift, maar ook op de zitting van 29 mei 2024 zijn gedaan raken de vader hevig. Volgens de vader klopt het niet dat hij bij de moeder thuis komt en zijn er slechts korte momenten van contact voor de overdracht, om te voorkomen dat er onjuiste verhalen ontstaan. De vader heeft ook twijfels in hoeverre dit het authentieke verhaal is van de kinderen en in welke mate zij gevoed worden door de moeder. Dat is ook juist het ingewikkelde aan het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevinden. Het is belangrijk dat de plannen en trajecten, bijvoorbeeld ten aanzien van de stabilisatie van het contact tussen de vader en [minderjarige 2] en haar behandeling, voortgezet kunnen worden. Daarnaast is het belangrijk dat [minderjarige 1] ook de hulp krijgt die ze nodig heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien al voor lange tijd op in een onrustige en instabiele thuissituatie. Er zijn met name grote zorgen over het gegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. De slechte verstandhouding tussen de ouders en het grote onderlinge wantrouwen over en weer hebben er in de afgelopen jaren toe geleid dat de kinderen op verschillende plekken verbleven, zowel bij de moeder, de vader als in een gezinshuis. Naast de complexe ouderrelatie zijn er ook zorgen over kind-eigenproblematiek en de schoolgang van de kinderen. Uit de stukken blijkt dat de gehele situatie een grote impact heeft op de kinderen en voor beide kinderen zijn de afgelopen jaren verschillende vormen van behandeling ingezet of is geprobeerd in te zetten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde zorgen momenteel nog onvoldoende afgenomen en worden de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het is zorgelijk dat de behandeling bij [instelling 3] voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op dit moment is gestagneerd, terwijl de hulpverlening aangeeft dat beide kinderen hiermee wel gebaat zijn. Een positieve ontwikkeling is dat [instelling 2] betrokken is voor de schoolgang van [minderjarige 1] en dat [minderjarige 1] naar eigen zegge met deze begeleider ook een goede klik heeft. Deze ontwikkeling is echter nog pril en het lukt haar nog niet om volledig naar school te gaan. Verder heeft [minderjarige 1] op dit moment geen (fysieke) contactmomenten met de vader. Daarvoor is het nodig dat er herstelgesprekken plaatsvinden tussen haar en de vader. Deze gesprekken hebben nog niet plaatsgevonden. [minderjarige 2] heeft momenteel een beperkte contactregeling met de vader, maar ook dit contact is nog kwetsbaar en zowel de moeder als [minderjarige 2] geven aan niet open te staan voor uitbreiding van dit contact.
5.3.
Anders dan door en namens de moeder is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de vader en de moeder onvoldoende bij machte zijn om – in onderling overleg - de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De rechtbank heeft op dit moment onvoldoende vertrouwen dat de noodzakelijke hulp van onder meer [instelling 1] voortgezet zal worden in het vrijwillig kader. Uit de houding van de moeder blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij de toegevoegde waarde van de oudergesprekken bij [instelling 1] en van de hulpverlening van [instelling 3] niet of onvoldoende inziet. De betrokkenheid van de gecertificeerde instelling blijft daarom noodzakelijk. Ter zitting is duidelijk geworden dat de ouders een totaal verschillende beleving hebben van de huidige situatie en hun onderlinge verstandhouding. De moeder stelt dat de communicatie en samenwerking met de vader goed verloopt. Door de vader is dit ter zitting uitdrukkelijk weersproken, waarbij hij ook te kennen heeft gegeven dat hij op dit moment geen vertrouwen heeft dat het contact met de kinderen door zal lopen als de hulpverlening en de gecertificeerde instelling niet langer betrokken zijn. Daarbij ziet de rechtbank ook een uitdrukkelijke tegenstrijdigheid in de houding van de moeder. Aan de ene kant dient de moeder stukken in waarin de vader zeer negatief wordt neergezet, en aan de andere kant stelt zij zich op het standpunt dat de samenwerking – zoals hiervoor benoemd – goed is en dat de ouders samen afspraken kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie tussen de ouders derhalve nog onvoldoende gestabiliseerd. Hoewel de rechtbank ziet dat het gaat om een hardnekkig patroon dat moeilijk te doorbreken is, ziet zij ook dat de afgelopen periode door de ouders stappen zijn gezet en heeft zij er vertrouwen in dat er op dit moment met de hulp van de gecertificeerde instelling en de daarmee verplichte inzet van de hulpverlening nog stappen te maken zijn. Het is belangrijk dat de gecertificeerde instelling de komende periode nog regie kan voeren over de ingezette hulpverlening en behandeling voor de kinderen, in kan zetten op herstelgesprekken tussen de vader en de kinderen - in het bijzonder met [minderjarige 1] - en de contactmomenten tussen [minderjarige 2] en de vader kan monitoren, waarbij onderzocht wordt wat verder nodig is om deze contacten te continueren, te normaliseren en mogelijk verder uit te breiden. Daarnaast is het van belang dat de gecertificeerde instelling regie blijft voeren over het traject van de ouders bij [instelling 1] , die ook zelf te kennen hebben gegeven dat het belangrijk is dat de gecertificeerde instelling nog betrokken blijft. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de moeder en de kinderen hebben verklaard dat zij veel druk ervaren van de ondertoezichtstelling doordat zij heel vaak moeten verschijnen op afspraken en gesprekken moeten voeren. Ter zitting is gebleken dat de jeugdbeschermer slechts één keer op huisbezoek is geweest. Dit roept de vraag op in hoeverre de druk die gevoeld wordt, het gevolg is van de ondertoezichtstelling. De rechtbank hoopt dan ook dat het de ouders de komende periode gaat lukken om, in het belang van hun kinderen, het verleden daadwerkelijk achter zit te laten en zich te richten op het maken van afspraken voor de toekomst.
5.4.
Gelet op voorgaande overwegingen zal de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de resterende duur van zes maanden. [1]

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 9 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. Meeuwisse, mr. A.C. Olland en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.