ECLI:NL:RBDHA:2024:21630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
09/270639-24 en 09/162617-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van braak en inklimming in een bakkerij en een school met vordering ISD-maatregel

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997 te Letland, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak en inklimming. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had diverse problematiek. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel geen meerwaarde had. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 114 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan inbraken in een school en een bakkerij, wat ernstige overlast en schade veroorzaakte. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die wezen op een hoog recidiverisico en de wens van de verdachte om terug te keren naar Letland. De rechtbank besloot dat de verdachte, gezien zijn situatie, het beste geholpen zou zijn met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die zijn terugkeer naar Letland zou bespoedigen. Daarnaast werd een schadevergoeding van €354,03 toegewezen aan het Esloo College, dat als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor de bewezen feiten en legde de bijbehorende straffen en maatregelen op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/270639-24 en 09/162617-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 13 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] (Letland),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Beest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I, parketnummer 09/270639-24
hij op of omstreeks 23 augustus 2024 te 's-Gravenhage een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
Dagvaarding II, parketnummer 09/162617-24
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te 's-Gravenhage een personenauto (kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming door
- door een hek te klimmen en/of
- een raam te verbreken en/of te openen en/of
- een (binnen) deur te forceren en/of
- panelen te verwijderen.

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024270350, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 41).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgemaakt op 23 augustus 2024 (p. 5-6);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 augustus 2024 (p. 15).
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024152488, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 39).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 4] , namens [naam 2] , opgemaakt op 15 mei 2024 (p. 5-7);
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 15 mei 2024 (p. 30-34).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 23 augustus 2024 te 's-Gravenhage een portemonnee
dieaan [naam 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Dagvaarding II
hij op 15 mei 2024 te 's-Gravenhage een personenauto (kenteken: [kenteken] ), die aan [naam 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming door
- door een hek te klimmen en
- een raam te verbreken en te openen en
- een (binnen)deur te forceren en
- panelen te verwijderen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf/maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest, zodat de verdachte, conform zijn wens, zo snel mogelijk naar Letland kan terugkeren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een school en een inbraak in een bakkerij. Inbraken als de onderhavige zijn ernstige feiten die veel overlast en (financiële) schade veroorzaken. Het gemak en de brutaliteit waarmee de verdachte de inbraken heeft gepleegd, blijkt niet alleen uit de antwoorden die de verdachte bij de politie heeft gegeven, maar ten aanzien van de inbraak in de bakkerij ook uit het gesprek dat de verdachte direct voorafgaand aan de inbraak met getuige E. Tekin heeft gevoerd. Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen. Bovendien veroorzaakt dit gedrag gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en veroordeeld.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 september 2024, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op vrijwel alle levensgebieden en van een hoog recidiverisico. Voorts blijkt uit het advies dat de verdachte sinds 30 mei 2024 ongewenst is verklaard en dat de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) bezig is om de verdachte het land uit te zetten. De reclassering adviseert de rechtbank om bij een veroordeling van de verdachte aan hem een onvoorwaardelijke ISD (VRIS)-maatregel op te leggen. Binnen de ISD (VRIS)-maatregel kan volgens de reclassering passende hulp worden geboden voor de verslavingsproblematiek en trauma’s van de verdachte. Tevens wordt ingezet op repatriëring met een zachte landing.
Straf of maatregel
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat hij enkel hulp wenst bij een – zo spoedig mogelijke – terugkeer naar Letland. Uit hetgeen door de verdediging ter zitting is aangevoerd, blijkt dat het de verdachte niet uitmaakt via welk traject deze terugkeer plaatsvindt. Nu de verdachte enkel als doel heeft zo snel mogelijk terug te keren naar Letland en dit doel kan worden behaald door de verdachte na afstraffing in vreemdelingendetentie te nemen en uit te zetten, is de rechtbank van oordeel dat een ISD-maatregel in deze zaak geen meerwaarde heeft.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Om de terugkeer van de verdachte naar Letland te bespoedigen zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Het Esloo College heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.000,00 aan materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 354,03 inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen kan worden tot een bedrag van € 428,38 en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor het herstellen van het glas, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat het op de factuur genoemde schadebedrag exclusief btw, te weten € 354,03, kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande toewijzen tot een bedrag van
€ 354,03, bestaande uit aan materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 354,03, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van het Esloo College.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de verdachte afstand heeft gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, genoemd onder 1 en 2 op de beslaglijst. Onduidelijk is van wie het onder 2 genoemde voorwerp is.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 genoemde voorwerp op de beslaglijst (een rijbewijs) afstand heeft gedaan. Van het onder 2 genoemde voorwerp op de beslaglijst (de portemonnee), heeft hij afstand gedaan, maar enkel indien dit de portemonnee van [naam 1] betreft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp afstand is gedaan en het onder 2 genoemde voorwerp terug kan naar de rechthebbende, nu onduidelijk is van wie dit voorwerp is.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
ten aanzien van dagvaarding II:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
114 (HONDERDVEERTIEN) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 354,03 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan het Esloo College;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 354,03, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald,ten behoeve van het Esloo College;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Van het onder 1 genoemde voorwerp op de beslaglijst (een rijbewijs) is afstand gedaan door de verdachte. Het onder 2 genoemde voorwerp op de beslaglijst (de portemonnee), kan terug naar de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. S.C.S. Ramlal en L.A. Duijm, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2024.