ECLI:NL:RBDHA:2024:21629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zwitserland
Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. G.J. van Kammen, een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. De zaak betreft de aanvraag van verzoekers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen. De minister heeft geoordeeld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, wat heeft geleid tot de bestreden besluiten van 23 oktober 2024.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak op dezelfde dag zijn de beroepen in twee andere zaken ongegrond verklaard, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening is komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak, die openbaar is gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.