ECLI:NL:RBDHA:2024:21628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.42450 en NL24.46048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht naar Zwitserland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van twee eisers, van Pakistaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eisers hebben op 30 oktober 2024 beroep ingesteld en gronden van beroep ingediend op 6 november 2024. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit houdt in dat de eisers ongelijk krijgen en dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat de minister een asielaanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 3 juli 2024 een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat dit verzoek op 4 juli 2024 heeft aanvaard.

Eisers hebben aangevoerd dat de asielprocedure in Zwitserland in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt echter dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eisers kunnen aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland. De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met hun rechten. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en stelt dat eisers mogen worden overgedragen naar Zwitserland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42450 en NL24.46048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2], eisers,

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2],
(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers stellen van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2]. De minister heeft de aanvraag met de bestreden besluiten van 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten op 30 oktober 2024 beroep ingesteld en op 6 november 2024 gronden van beroep ingediend. Daarnaast hebben eisers, ook op 30 oktober 2024, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. [1] Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Uit de bepalingen van de overeenkomst tussen Zwitserland met de Europese Gemeenschap [2] volgt dat Zwitserland de bepalingen van de Dublinverordening uitvoert en dat de bepalingen van deze verordening tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland op 3 juli 2024 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 4 juli 2024 het verzoek om terugname, op grond van artikel 12, tweede lid van de Dublinverordening aanvaard. [5]
Standpunten eisers
5. Eisers voeren aan dat in Zwitserland de kwaliteit van de asielprocedure in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Eisers stellen dat hen geen eerlijke procedure wordt gegund in Zwitserland. Eisers stellen dat bij overdracht aan Zwitserland sprake is van indirect refoulement. Eisers voeren verder aan dat zij door stress, veroorzaakt door de IND, een miskraam hebben gehad en dat de minister daarom gehouden is de asielaanvraag van eisers aan zich te trekken.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [6] De minister zal alleen dan van overdracht dienen af te zien indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
6.1.
De minister heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Zwitserland de internationale verplichtingen nakomt. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Mochten eisers toch problemen ervaren in Zwitserland ten aanzien van personen die hen zoeken en waarvoor zij zijn gevlucht, dan kunnen zij zich wenden tot de Zwitserse autoriteiten en bij hen klagen. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Ook kunnen eisers een klacht indienen bij de autoriteiten van Zwitserland, mochten zij vinden dat Zwitserland zich niet aan de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn of Procedurerichtlijn houdt ten aanzien van de asielprocedure in Zwitserland. Niet is gebleken dat voor eisers die mogelijkheid niet bestaat.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister in de bestreden besluiten voldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen reden ziet de asielaanvraag van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eisers aangevoerde omstandigheden, waaronder hun vrees voor indirect refoulement bij overdracht aan Zwitserland en de medische omstandigheden van eisers, te weten de miskraam, zijn daarbij betrokken.
Indirect refoulement
8. In deze procedure wordt alleen beoordeeld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Er is dus in deze procedure geen ruimte voor een beoordeling van de vraag of eisers gegronde vrees voor vervolging of een onmenselijke behandeling hebben in Pakistan. Dat moet juist plaatsvinden in de lidstaat dat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eisers hebben, gelet op wat is overwogen onder 6.1. niet aannemelijk gemaakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en niet is gebleken dat zij in Zwitserland hun vrees voor refoulement niet aan kunnen kaarten. Het beroep van eisers dat sprake zou zijn van indirect refoulement slaagt daarom niet. [8]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen naar Zwitserland. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.42451.
2.Bij besluit 2008/147/EG van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder c van de Dublinverordening.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592 en meer recent de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2858.
7.Vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
8.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.