In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M. van Olffen, heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, omdat zij ongeneeslijk ziek is en behoefte heeft aan rust. De man, vertegenwoordigd door waarnemend advocaat mr. R.G. Jagesar, heeft verweer gevoerd en verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities, en heeft de zaak op 28 november 2024 behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen sinds 1988 met elkaar zijn gehuwd en de ouders zijn van drie meerderjarige kinderen. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij het gebruik van de woning, aangezien zij kanker heeft en niet lang meer te leven heeft. De man heeft daarentegen een medische aandoening en stelt dat de woning is aangepast aan zijn zorgbehoeften. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw, gezien haar ernstige ziekte en de noodzaak voor rust, het uitsluitend gebruik van de woning moet krijgen. De man moet de woning per 1 februari 2025 verlaten, maar krijgt de tijd om een alternatieve verblijfplaats te vinden. De rechtbank heeft het verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de woning afgewijzen en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.