In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp beoordeeld. Eiser had zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uitgevoerd, waaronder het aanleggen van een waterpartij en het aanleggen van een wegverharding op zijn perceel. Het college legde eiser een last onder dwangsom op, waarbij hij binnen drie maanden de waterpartij diende te dempen en de verharding te verwijderen, met een dwangsom van € 1.000,- per maand, tot een maximum van € 5.000,-. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, evenals tegen vier invorderingsbeschikkingen van de verbeurde dwangsommen.
De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd, omdat de werkzaamheden in strijd zijn met artikel 6.6.1 van de planregels, die een omgevingsvergunning vereisen voor dergelijke werkzaamheden. Eiser betoogde dat handhavend optreden onevenredig zou zijn, maar de rechtbank concludeert dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden afbreuk doen aan de landschaps- en natuurwaarden van het gebied. De rechtbank verklaart de beroepen van eiser ongegrond, waardoor de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikkingen in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.