ECLI:NL:RBDHA:2024:21597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.17110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eerder, op 2 november 2023, had de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding. Op 18 april 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig had beslist op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nareisaanvraag van een van de eisers was ingetrokken, waardoor het beroep voor deze eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor de overige eisers is het beroep gegrond verklaard, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft de minister een nieuwe termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen en een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd bij overschrijding, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer],

[naam] ,

V-nummer: [nummer],

[naam] ,

V-nummer: [nummer],

[naam] ,

V-nummer: [nummer],

[naam] ,

V-nummer: [nummer],

[naam] ,

V-nummer: [nummer],
Gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraak van 2 november 2023, het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, omvatte de beslistermijn twintig weken. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dat dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
2. Op 18 april 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis, van 1 november 2022. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. De rechtbank merkt op dat de nareisaanvraag van [naam] op 30 mei 2024 is ingetrokken. Hij heeft als gevolg geen belang meer bij de onderhavige procedure. De rechtbank verklaart het beroep voor [naam] daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor de overige eisers geldt het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
9. In de uitspraak van 2 november 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de rechtbank aan de minister een beslistermijn van in beginsel 8 weken gegeven, waarbinnen de minister het besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de minister nog geen besluit op de aanvraag van eisers bekend gemaakt.
10. Het beroep is daarom gegrond.
11. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in haar verweerschrift van 13 juni 2024 aangegeven de aanvraag van eisers inmiddels te hebben toegewezen aan een behandelaar. Per brief van 30 mei 2024 heeft de minister herstel verzuim geboden en eisers hebben de mogelijkheid gekregen om voor 27 juni 2024 de gevraagde informatie aan te leveren. In haar verweerschrift heeft de minister verzocht om een beslistermijn van zestien weken. De rechtbank stelt vast dat deze zestien weken gerekend vanaf de uiterlijke datum van reactie op het herstel verzuim, 27 juni 2024, reeds zijn verstreken en dat het opleggen van wederom zestien weken om te beslissen op de aanvraag van eisers onredelijk lang is. De rechtbank acht het daarom niet onmogelijk dat de minister binnen acht weken een besluit op de aanvraag van eisers bekend kan maken.
12. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is niet-ontvankelijk voor [naam] . Voor de overige eisers is het beroep gegrond. Dat betekent dat deze eisers gelijk krijgen, de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
14. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor [naam] ;
  • verklaart het beroep gegrond voor de overige eisers;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.