ECLI:NL:RBDHA:2024:21585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.26962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Oekraïense nationaliteit die een aanvraag voor verblijf in Nederland had ingediend op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De aanvraag was eerder door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij vóór de peildatum van 27 november 2021 al in Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de minister zorgvuldig had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag voldoende gemotiveerd was. Eiser had op 21 november 2023 zijn aanvraag ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat zijn verklaringen en de door hem overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat hij voor de peildatum in Nederland was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet voorafgaand aan het primaire besluit gehoord hoefde te worden, gezien de vereenvoudigde procedure die de minister had ingesteld voor de behandeling van aanvragen op basis van de Richtlijn. Eiser had de mogelijkheid om zijn standpunten in de bezwaarprocedure toe te lichten, wat ook is gebeurd. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, maar heeft verder geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26962

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigden: mr. S.J. de Vries en mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag voor verblijf in Nederland onder toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn). [2]
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep, [3] op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. De Vries als gemachtigde van de minister. Omdat er geen tolk was heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
2.1.
Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 7 oktober 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. Zagers als gemachtigde van de minister. Er was opnieuw geen tolk aanwezig. De rechtbank heeft de zaak, met instemming van partijen, inhoudelijk behandeld. Afgesproken is dat eiser in de gelegenheid zou worden gesteld om na afloop van de zitting, en met behulp van een tolk, deze na te bespreken met zijn gemachtigde en schriftelijk te reageren op wat op de zitting is besproken.
2.2.
Eiser heeft de rechtbank vervolgens bericht dat hij niets heeft toe te voegen aan wat op de zitting naar voren is gebracht. Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben hun standpunten nader toe te lichten op een nieuwe zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Totstandkoming van het besluit

4. Eiser heeft op 21 november 2023 kenbaar gemaakt dat hij verblijf in Nederland wil op grond van de Richtlijn. Hij heeft de Oekraïense nationaliteit en hij stelt op 15 juni 2021 naar Nederland te zijn gekomen.
5. In het bestreden besluit is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn voldoet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij vóór de peildatum van 27 november 2021 al in Nederland verbleef. Dat eiser in zijn asielgehoor heeft verklaard dat hij voor de peildatum Nederland is ingereisd, is enkel zijn eigen, niet onderbouwde verklaring. De inschrijving van eisers bedrijfje bij de Kamer van Koophandel heeft na de peildatum plaatsgevonden. Verder heeft eiser de bekeuringen die hij stelt te hebben ontvangen niet overgelegd. De verklaring van zijn zus dan wel nicht, waarin zij verklaart dat eiser van 21 juni 2021 tot 1 september 2021 bij haar heeft gewoond in Amsterdam, wordt niet ondersteund door bewijs en is op zichzelf niet genoeg om aan te nemen dat eiser voor de peildatum in Nederland verbleef.
5.1.
Voor zover eiser meent dat hij bij terugkeer naar Oekraïne te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, kan hij de asielprocedure doorlopen. Dit kan niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Het doorlopen van een asielprocedure is de (hoofd)regel voor vreemdelingen die stellen te vrezen te hebben voor vervolging of ernstige schade.
5.2.
De minister vindt dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest en dat het besluit voldoende is gemotiveerd. Na het summiere primaire besluit heeft eiser in bezwaar aanvullende informatie kunnen geven en is hij in de gelegenheid gesteld om tijdens een hoorzitting zijn bezwaar toe te lichten.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser terecht geen verblijf in de zin van de Richtlijn heeft toegestaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is de Richtlijn op eiser van toepassing?
8. Eiser stelt dat hij voldoende heeft onderbouwd dat hij vóór de peildatum van 27 november 2021 al in Nederland was. Hij wijst op de inschrijving van zijn bedrijf bij de Kamer van Koophandel en op de verklaring van zijn nicht over zijn verblijf bij haar voor de peildatum. Ook wijst hij erop dat hij in het aanmeldgehoor in de asielprocedure heeft verklaard over de datum van zijn inreis in Nederland, die voor de peildatum is gelegen. Eiser meent dan ook dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als bedoeld in de Richtlijn.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voor de peildatum in Nederland was. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat de inschrijving van eisers bedrijf bij de Kamer van Koophandel in juli 2022 is geweest. Met deze inschrijving onderbouwt eiser zijn verblijf in Nederland voor de peildatum dus niet. De enkele verklaring van zijn nicht, zonder nadere onderbouwing met bewijsstukken, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Hetzelfde geldt voor eisers verklaring in het aanmeldgehoor over zijn datum van inreis in Nederland. Deze eigen verklaring van eiser heeft de minister, zonder nadere onderbouwing met bewijsstukken van de datum van inreis, ook onvoldoende mogen vinden om verblijf van eiser in Nederland voor de peildatum aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had eiser vóór het primaire besluit moeten worden gehoord?
9. Eiser stelt dat het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is dat hij niet vóór het primaire besluit is gehoord. Volgens hem kan de minister pas na een gehoor een individuele toetsing toepassen en een belangenafweging maken. Op de zitting heeft eiser toegevoegd dat het niet horen voorafgaand aan het primaire besluit ook tot gevolg heeft dat hij minder goed in de gelegenheid is geweest zijn aanvraag te onderbouwen met bewijs dat hij voor de peildatum naar Nederland is gekomen.
9.1.
De rechtbank overweegt, zoals de minister ook heeft aangegeven, dat het de bedoeling van de minister is geweest om de procedure voor het beoordelen van aanvragen voor bescherming op grond van de Richtlijn snel te laten plaatsvinden. Uit de brief van de minister van 30 maart 2022 [4] blijkt dat voor het afhandelen van deze aanvragen een vereenvoudigde procedure is voorzien, waarin een aantal handelingen later wordt gedaan, zoals bijvoorbeeld het aanmeldgehoor. Gezien de grote hoeveelheid te behandelen aanvragen en de bedoeling om die zo snel mogelijk te verwerken zonder het asielsysteem verder te belasten, acht de rechtbank het niet onterecht dat de minister de aanvrager niet al direct hoort. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door de handelwijze van de minister ook niet in zijn belangen geschaad. Hij is naar aanleiding van zijn bezwaar wel gehoord en hij is in de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld om met (bewijs)stukken aan te tonen dat hij onder de doelgroep van de Richtlijn valt. De beroepsgrond slaagt niet.
Had een ambtshalve beoordeling moeten plaatsvinden?
10. Eiser vindt dat de minister ambtshalve had moeten onderzoeken of eiser onder een andere reguliere beperking in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
10.1.
De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is op basis van welke juridische grondslag de minister in deze procedure ambtshalve had moeten beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een andere verblijfstitel. Deze ambtshalve beoordeling vindt plaats in de asielprocedure van eiser, die wordt hervat na afloop van deze procedure. Ook heeft eiser de mogelijkheid een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.2.
Voor zover eiser in de gronden van beroep heeft gesteld dat in het kader van de ambtshalve toetsing aan andere verblijfsgronden ook een belangenafweging moet worden verricht, waarbij moet worden gekeken naar het belang van zowel eiser als de Nederlandse staat dat eiser in Nederland kan werken, overweegt de rechtbank dat eiser deze beroepsgrond op de zitting heeft laten vallen. De rechtbank zal de beroepsgrond daarom niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming onder de werking van de Richtlijn. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C ten Hoopen, griffier, op 19 december 2024 en openbaar gemaakt door middel
van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Richtlijn tijdelijke bescherming (2001/55/EG)
Preambule
(14) Een massale toestroom van ontheemden dient te worden vastgesteld bij een besluit van de Raad, dat in alle lidstaten bindend moet zijn ten aanzien van de in dat besluit bedoelde ontheemden. Ook moeten de voorwaarden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van dit besluit worden vastgesteld.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382
Artikel 2
1. Dit besluit is van toepassing op de volgende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakts als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
[…]
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.1a
Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming van kracht is, indien de vreemdeling:
a. behoort tot de specifieke groep vreemdelingen zoals omschreven in een besluit van de Raad van de Europese Unie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming;
[…]
e. behoort tot de bij ministeriële regeling aan te wijzen groep vreemdelingen uit hetzelfde land of dezelfde regio als de vreemdeling, bedoeld onder a, die om dezelfde reden ontheemd zijn en die niet reeds bescherming genieten in een ander land dat partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.9a
Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen die:
a. de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
b. de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of
c. beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie:
1°. aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten; en
2°. niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst zijn teruggekeerd.
[…]

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
3.NL23.40745.
4.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2839.