In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eisers, een moeder en haar minderjarige kind, beoordeeld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie dat zij geen verblijfsrecht in Nederland hebben op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De rechtbank behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening en de argumenten van eisers, die stellen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming vanwege hun Spaanse nationaliteit en de situatie in Spanje. De rechtbank concludeert dat eisers als EU-burgers in Spanje kunnen verblijven en daar toegang hebben tot collectieve voorzieningen, waardoor zij niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft besloten dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming en dat er geen belangenafweging nodig was in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.