ECLI:NL:RBDHA:2024:21541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/4460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horeca-inrichting op basis van artikel 13b Opiumwet na drugshandel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024, wordt het beroep van eiser, een horecaondernemer, tegen de sluiting van zijn horeca-inrichting voor drie maanden behandeld. De sluiting is opgelegd door de burgemeester van Den Haag op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na meldingen van drugshandel vanuit de inrichting. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester terecht heeft besloten tot sluiting, gezien de bevindingen van de politie die wijzen op drugshandel. Eiser betwist de overtredingen en stelt dat hij niet betrokken was bij de drugshandel, maar de rechtbank concludeert dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De rechtbank wijst erop dat de burgemeester bevoegd was om de horeca-inrichting te sluiten op basis van de aangetroffen harddrugs en de meldingen van de politie. Eiser had maatregelen kunnen nemen om de situatie te verbeteren, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de financiële gevolgen van de sluiting niet onevenwichtig zijn, gezien de ernst van de overtredingen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] B.V. ( [naam 1] ), uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn horeca-inrichting voor drie maanden.
1.1.
Met het besluit van 19 december 2023 heeft verweerder de horeca-inrichting van eiser voor drie maanden gesloten. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 4 juli 2023 heeft de politie via Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding gekregen over drugshandel vanuit de horeca-inrichting van eiser. Op 6 juli 2023 hebben agenten op het terras voor [eiser] (hierna: [eiser] ) een drugsdeal waargenomen tussen een vermoedelijke medewerker van [eiser] genaamd [naam 2] en een ambtshalve bekende harddrugsgebruiker. De harddrugsgebruiker is gecontroleerd en verklaarde een bolletje cocaïne te hebben gekocht. [naam 2] is vervolgens op het terras van [eiser] aangehouden en bij hem is 4,2 gram heroïne en 2 gram cocaïne aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de politie meerdere keren heimelijk [eiser] geobserveerd. Hierbij is onder andere op 5 oktober 2023 geobserveerd dat [naam 2] kort een woning binnenging en vervolgens naar buiten kwam met een plastic potje in zijn hand waar vermoedelijk verdovende middelen in zaten. [naam 2] reed op dat moment op een bezorgscooter die regelmatig voor [eiser] stond. Op 10 oktober 2023 zagen agenten twee mannen op het terras van [eiser] zitten die zowel op het terras als in de zaak actief waren. Later liepen deze mannen richting een andere straat en maakten daar kortstondig contact met een ambtshalve bekende harddrugsgebruiker. De twee mannen zijn vervolgens aangehouden en bij hen is 1,1 gram heroïne gevonden en 2,1 gram cocaïne. Op 10 oktober 2023 is gebeld naar de dealertelefoon, die is opgenomen door een politieagent. De politieagent hoorde degene aan de andere kant van de lijn zeggen: “Moet ik naar [eiser] komen, dan kom ik een bolletje kopen.”. Bovenstaande bevindingen waren voor verweerder aanleiding om [eiser] voor de duur van drie maanden te sluiten. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser verzoekt allereerst om de gronden in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stelt eiser dat er geen sprake is van een overtreding. Er is nooit in de horeca-inrichting of op het terras van de horeca-inrichting een drugstransactie waargenomen. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van het feitencomplex zoals beschreven in het politierapport. Eiser heeft met stukken onderbouwd dat de rapportage onjuistheden bevat. Zo is de bezorgscooter waar [naam 2] op reed niet gerelateerd aan [eiser] . Verweerder heeft ook onzorgvuldig gehandeld. Verweerder had onderzoek kunnen doen naar de bezorgscooter waar [naam 2] mee is gezien. Ook is niet vast komen te staan dat de personen die drugs hebben gedeald werkzaamheden zouden hebben verricht voor [eiser] . Eiser zelf is ook geen overtreder. Niets wijst op enige betrokkenheid of kennis van eiser en hij heeft nooit een illegale situatie aanvaard. Zelfs als verweerder bevoegd was tot sluiting van de horeca-inrichting, was de sluiting niet noodzakelijk. Nadat eiser op de hoogte is gesteld van de situatie in het winkelcentrum heeft hij direct maatregelen getroffen. Hij heeft camera’s opgehangen en de jongeren de toegang tot [eiser] ontzegd. Daarmee was al een einde gekomen aan de door verweerder gestelde overtreding. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er een directe relatie was tussen overlast in de wijk en [eiser] . Tot slot is het besluit in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder had allereerst moeten optreden tegen de overlastgevers zelf en niet tegen eiser. Door de sluiting heeft eiser drie maanden aan omzet gemist waardoor hij op het randje van faillissement terecht is gekomen en reputatieschade heeft geleden. Eiser is al meer dan 20 jaar een begrip in de wijk en heeft aan verweerder aangeboden om samen te werken tegen overlast in de wijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid tot sluiting
4. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een lokaal te sluiten als daar of op een daarbij behorend erf drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder er vanuit mag gaan dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking wanneer sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs. [2] Uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat op het terras van de horeca-inrichting van eiser meer dan 0,5 gram harddrugs is aangetroffen. Verweerder mag in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. [3] Ook als de bezorgscooter waar [naam 2] op 5 oktober 2023 op heeft gereden niet van [eiser] was, heeft verweerder op basis van de overige bevindingen voldoende aannemelijk kunnen vinden dat op het terras van de horeca-inrichting drugs werd verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig was. Of de personen waarbij de drugs is aangetroffen wel of niet werkzaam waren bij [eiser] , is voor het ontstaan van de bevoegdheid tot sluiting niet relevant. Ook is hiervoor niet relevant of eiser wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs of dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. [4] Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet betreft een pandgerichte aanpak en geen persoonsgerichte aanpak. Verweerder was op basis van de bevindingen van de politie dan ook bevoegd om de horeca-inrichting te sluiten en heeft het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid.
Noodzaak van de sluiting
5. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in een openbare gelegenheid als een horeca-inrichting bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de inrichting, verklaringen van buurtbewoners, het aantreffen van drugs bij bezoekers of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. [5]
5.1.
Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de sluiting van de horeca-inrichting van eiser noodzakelijk was om de beoogde doelen, namelijk de bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand, herstel van de openbare orde en het wegnemen van de bekendheid van het pand als drugspand, te bereiken. De geconstateerde overtredingen zijn voldoende ernstig en omvangrijk dat verweerder niet met een minder ingrijpend middel had moeten volstaan. De politie heeft meerdere constateringen van handel in cocaïne en heroïne gedaan. Ook zijn er meerdere verklaringen van drugsgebruikers die aangeven dat zij drugs kopen bij [eiser] . Uit het gesprek dat de politie heeft gevoerd met de dealertelefoon en de MMA-melding blijkt ook dat de horeca-inrichting bekend is als drugspand. Dat eiser zelf al maatregelen had getroffen zoals het ophangen van camera’s en het ontzeggen van de toegang aan bepaalde jongeren, maakt niet dat er geen noodzaak meer was om het pand tijdelijk te sluiten, omdat hierdoor niet de bekendheid van de horeca-inrichting als drugspand is weggenomen.
Evenwichtigheid
6. Als verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [6]
6.1.
Verweerder hoefde geen gronden aanwezig te achten voor een kortere duur van de sluiting of het volstaan met een waarschuwing. Hoewel niet gebleken is dat eiser betrokken was bij de handel in drugs of dat hij daarvan wist, mag van hem als huurder en ondernemer verwacht worden dat hij toezicht uitoefent op de horeca-inrichting. De politie heeft gedurende een langere periode waargenomen dat er vanaf het terras van de horeca-inrichting gedeald werd en het had op de weg van eiser gelegen om al eerder maatregelen te nemen. Dat verweerder ook de overlastgevers zelf aan moet pakken, staat er los van dat hij het ook noodzakelijk heeft kunnen vinden om de horeca-inrichting te sluiten vanwege de bekendheid als drugspand. De financiële gevolgen maken de sluitingsduur ook niet onevenwichtig en zijn het logische gevolg van de sluiting en de risico’s die eiser heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2:30 en 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLl:NL:RVS:2019:2625.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333, r.o. 3.5.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916, r.o. 6.1.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251, r.o. 9.