Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , verzoeker,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister,
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die ertoe strekt het beroep in Nederland te mogen afwachten. De minister heeft met het primaire besluit van 4 januari 2024 vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Dit besluit is bevestigd in het bestreden besluit van 7 juni 2024, waartegen verzoeker beroep heeft ingesteld. De zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024, waarbij mr. J.S. Dobosz als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Dit besluit is genomen in het licht van een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank, zaaknummer AWB 24/19040, waarin het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard. Aangezien het beroep ongegrond is verklaard, is er geen noodzaak voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.